es, de eene
hand rustend op een blauwen wereldbol, de andere zegenend ten hooge
geheven. Het hangt thans links in het kerkje, rechtover den preekstoel,
als een ex-voto van blijvende schoonheid, voor alle tijden....
* * * * *
Terwijl Johan Doxa bij een hoog raam aan het schilderen zat, kwam de
pater-hotelier op geregelde uren met hem een praatje doen.
Bij voorbeeld bracht hij hem een bruin-geboterd kipje en zei:
--"De pater-hovenier is nu met jacynthen bezig. Ik houd in het geheel
niet van hem, Johan."
--"Ik hoop dat ge u vergist."
--"Ik houd niet van wat hij is, wil ik zeggen. Hij is een
vrijheidschender. Hij zet al de lieve bloemen in perken, gelijk men
kinderkens in kerkers zou steken."
--"Bloemen voelen dat niet. Zij bloeien maar...."
--"Wie weet? Vogeltjes sluit men ook op, en zij zingen maar...."
Johan liet zijne vork op den rug van het kipje rusten en keek verwonderd
naar den pater. Hij dacht aan een vinkje dat hij overlang bezeten had en
dat in zijn kooi was doodgegaan. Werktuigelijk zei hij:
--"En een eekhoorn houdt men wel eens in een tralientrommel gevangen, en
hij danst maar...."
Hij wendde zijn aangezicht naar 't open venster en blikte in het wijde
azuur. En de pater vroeg:
--"Hebt ge geen eetlust, beste Johan?" Neen, hij had geen eetlust. Hij
hoorde verre geluiden over den hemel gaan. En het werd hem ineens zoo
droef te moede, zoo droef te moede, zoo eindeloos droef te moede....
* * * * *
Op een zondag-avond, na 't lof, lag Johan Doxa in zijne cel, op het
nauwe ijzere bed. Het Klooster sliep. Johan lag met open oogen tusschen
denken en niet denken. Was dat mijmeren? Was dat rusten? Voor de eerste
maal sinds zijne aankomst bij de paters, lag hij zoo en glariede in de
duisternis. Er kwamen geen beelden op, maar iets heel warms, gelijk eene
onzichtbare pels, omdoezelde hem gansch. Zijne voeten en zijne handen
gloeiden, en langzaam vergingen ze in donzigheid, en hij zou ze niet
kunnen verroeren, want had hij nu nog handen en voeten? Hij voelde zijn
eigen niet meer.
Het vensterken was niet dicht. Hij hield hel open omdat, van af
eergisteren al, een zwaluwenpaar hier rond vleugelde, een hoekje zoekend
om hun nest te bouwen. En van heel wijd naderde hem een wolk van wattige
gepeinzen, tot hij, buiten alle verwachting, werkelijk te denken begon.
--"Van waar komen toch die zwaluwen, ieder jaar?"
En de wolk dreef op, i
|