tleggen dat daar ergens een zwart
meisje moest zijn, dat het geld bewaarde. Maar zoo'n meisje was er in
huis niet meer. Had hij haar het geld inderdaad gegeven? Langzaam ging
hij met zijn eigen daarover redeneeren. De piston sprong naar den baas
toe. Een paar glazen vielen van den toog en dan....
Johan Doxa werd links en rechts gestoten. Nu zat hij op een stoel. Nu
zat hij op een tafel. Nu lag hij tegen den muur. Nu stond hij te
waggelen overeind. Nu kwam iets hards en vlugs tegen zijn kop aanbonzen.
Nu knielde hij. Nu werd hij van achteren opgestampt. En ineens beukte
een zwarte masse aan op zijn voorhoofd.--Was tegelijk het licht
uitgegaan?...
Het licht was uit.
In Johan Doxa was het licht uit. Daar kan niet aan getwijfeld worden.
* * * * *
Door een vensterken met ijzeren staven drong de prille Lentedag, toen
Johan Doxa zijne oogen openstak. Zijne oogen gingen op langs vochtige
muren. Ze bleven daar staren op zonderlinge teekeningen en schrifturen.
De klok van het Klooster klepte niet. Hij wilde iets vragen....
O, hoe akelig was zijn mond! Zijne kaken stonden stijf. Een loome pijn
hing in zijne leden. Hij keek naar zijne handen, zijne smerige handen,
bemorst met bruin-gedroogde bloedvlekken. Zijn rechterknie stak bloot
door een scheur van zijne broek. Zijn hoed lag bij de deur--een
platgeblutste hoed met afgerukte randen.
--"Het stinkt hier" dacht Johan. Hij kwam moeilijk recht. Zijne beenen
waren als bevroren vodden. Hij begon stillekens over zijn hoed te
strijken, met werktuiglijke zorgzaamheid.
Toen rinkelde daarbuiten een bussel sleutels en iemand opende deze
onbegrijpelijke cel. Het was een soort van politie-agent.
--"Allee," sprak de ruwe deurwaarder, "krab op--ge moest u schamen."
Geen de minste aandoening werd wakker in Johan Doxa. Hij liet zich
geleiden. Hij mankte. Hij verliet de Amigo[1] zonder hoop en zonder
wanhoop. Hij kwam thuis. Hij vond er zijn moederken. Hij hoorde zijn
moederken zeggen:
--"Ach mijn jongen! mijn lieve jongen! ach, wat hebben de paters toch
met u gedaan!"
Hij ging in een hoek zitten. Hij vertelde niets. En 's anderendaags ook
vertelde hij niets. En nog dagen en dagen nadien bleef hij, en vertelde
niets. Hij nam nooit het besluit iets van dat alles aan zijne moeder te
vertellen.
Maar wat zou het eigenlijk helpen, als hij nu daaromtrent een besluit
genomen had?
Niets.
Noot:
[1] Stedelijke gevangenis voor tijdelijke v
|