ersoonlijkheid verdrongen door zijn
bezittingen, dat de Engelsche wet steeds beleedigingen tegen iemands
eigendom veel strenger gestraft heeft dan beleedigingen tegen zijn
persoon, en eigendom is altijd nog de eerste voorwaarde voor volkomen
burgerschap. De inspanning, noodig voor het maken van fortuin, is ook
zeer veronzedelijkend. In een gemeenschap als de onze, waar eigendom
meebrengt onbeperkte onderscheiding, maatschappelijken stand, eer,
aanzien, titels en andere dergelijke aangename zaken, maakt de mensch die
van nature eerzuchtig is, het zijn doel dezen eigendom op te stapelen, en
gaat daar rust-en vreugdeloos mee door, al heeft hij sinds lang veel meer
dan hij noodig heeft of gebruiken kan of genieten of mogelijk zelfs
berekenen. De mensch is bereid zich dood te werken om zich eigendom te
verzekeren, en als men de matelooze voordeelen overweegt, die eigendom
aanbrengt, kan ons dat moeilijk verwonderen. Betreuren moet men dat de
maatschappij op zulke grondslagen is opgebouwd, dat des menschen leven in
kanalen wordt gestuwd, waarin hij niet vrijelijk ontwikkelen kan wat
wonderdadig en aandachtboeiend en vreugdewekkend in hem is, waarin hij
feitelijk alle waarachtige levensvreugde en levensgenot moet verzaken.
Ook is hij, onder de heerschende voorwaarden, weinig zeker van zijn
bestaan. Een schatrijk koopman is soms, of liever vaak, van oogenblik tot
oogenblik overgeleverd aan de willekeur van dingen die hij niet voorkomen
kan. Als de wind een streek of wat te fel blaast, als het weer plotseling
omslaat, of door een ander nietig toeval, kan zijn schip vergaan, zijn
berekeningen falen, en hij zelf is opeens een arm man, vervallen van zijn
maatschappelijke stelling. Welnu, niets mag een mensch kunnen schaden dan
hij zelf. Niets behoort bij mogelijkheid een mensch te kunnen uitschudden.
Wat een mensch in werkelijkheid bezit, is binnen in hem. Wat buiten hem
is, behoort een ding van geen belang voor hem te zijn.
Met de afschaffing van den bijzonderen eigendom zullen wij dan een
waarachtig, schoon en gezond individualisme krijgen. Niemand zal zijn
leven verdoen met de opstapeling van doode dingen of den schijn daarvan.
De mensch zal leeren leven. En leven is het uitgelezenste ter wereld. De
meeste menschen doen niet meer dan bestaan.
Het is de vraag of wij ooit de volle uitleving eener persoonlijkheid
hebben gezien behalve op de verbeeldingsvelden der kunst. In het
handelend leven hebben wij dat zeker nooit. Caesar, z
|