chandelijk wordt en van de slechtste bedoelingen als
het toezicht gaat oefenen op het gebied der gedachte en der kunst.
Daar valt in den grond veel meer te zeggen voor de physieke kracht van
het publiek, dan voor zijn geestelijke meening. De eerste kan prachtig
zijn. De tweede is uitteraard dwaas. Men heeft vaak beweerd dat kracht
geen bewijs is, doch dit hangt geheel daarvan af, wat men wil bewijzen.
Vele der belangrijkste vraagstukken uit de allerlaatste eeuwen, als het
al of niet voortduren van een persoonlijke regeering in Engeland of van
het feodalisme in Frankrijk, zijn uitsluitend door tusschenkomst van
physieke kracht opgelost. Juist de gewelddadigheid eener revolutie kan
het publiek een oogenblik grandioos en schitterend laten optreden. Het
was een noodlottige dag waarop zij ontdekten dat de pen machtiger was dan
opgebroken plaveisel, en even doodelijk treffen kan als een steenworp.
Dadelijk keken zij rond naar den dagbladschrijver, vonden hem,
ontwikkelden hem, maakten hem tot hun ijverigen, goed betaalden dienaar.
Het is grootelijks te betreuren voor beide partijen. Achter de barricade
kan veel edels en heldhaftigs schuilen. Maar wat schuilt er achter het
hoofdartikel dan vooroordeel, stompzinnigheid, huichelarij en gebazel? En
die vier vereenigd vormen een vreeselijke macht, zij stellen samen het
nieuwe gezag.
Vroeger jaren had men het rad. Nu heeft men de pers. Dat is zeker een
verbetering. Toch blijkt de staat van zaken nog erg slecht en verkeerd en
veronzedelijkend. Iemand, ik geloof dat het Burke was, heeft eens het
journalisme den vierden stand genoemd. Dat was ongetwijfeld waar op dat
tijdstip. Maar op het oogenblik is het in werkelijkheid de eenige stand.
Het heeft de drie andere opgegeten. De wereldlijke Heeren zwijgen, de
geestelijke Heeren hebben niets te zeggen, en de Volksvertegenwoordiging
heeft niets te zeggen en komt er rond voor uit. Wij worden overheerscht
door het journalisme. In Amerika voert de President vier jaar regeering,
maar het journalisme blijft onafgebroken aan. Gelukkig heeft het daar
zijn gezag tot zulk een uiterste van grofheid en bruutheid opgevoerd, dat
het, als een natuurlijk gevolg, een geest van verzet tegen zich in het
leven heeft geroepen. De menschen vermaken zich er mee of ergeren zich,
naar hun uiteenloopend temperament, maar het is niet meer de
onomstootelijke macht die het was: men maakt er niet veel ernst mee. Daar
het journalisme in Engeland, behalve in enkele w
|