alisme het
vraagstuk der armoede zal hebben opgelost, en de wetenschap dat der
lichamelijke kwalen, zal het gebied der sentimenteele philanthropie hoe
langer hoe meer inkrimpen, en het medegevoel van den mensch zal wijd,
gezond en spontaan zijn. De mensch zal zijn vreugde vinden in de
aanschouwing van het vreugdevolle leven van anderen.
Want door vreugde zal het individualisme van de toekomst zich ontwikkelen.
Christus deed geen poging om de maatschappij herop te bouwen, en
dientengevolge kon het individualisme dat hij aan den mensch predikte,
slechts door leed en door eenzaamheid worden verwezenlijkt. De idealen
die wij aan Christus danken, zijn de idealen van den mensch die de
maatschappij den rug toedraait, of den mensch die met de maatschappij in
beslisten strijd leeft. Doch de mensch is van nature maatschappelijk.
Zelfs de Thebaide werd ten slotte bevolkt. En hoewel de kloosterling zijn
persoonlijkheid kon verwezenlijken, werd het vaak een verarmde
persoonlijkheid. Toch oefent de verschrikkelijke waarheid dat het leed
een middel is waardoor de mensch zich-zelf verwezenlijken kan, nog altijd
een wonderbaarlijke bekoring over de wereld. Oppervlakkige redenaars en
oppervlakkige denkers op kansels en spreekgestoelten praten vaak over de
aanbidding van het genot door de wereld en gaan daar huilend tegen te
keer. Maar zeldzaam is het in de wereldgeschiedenis, dat het wereldideaal
er een van vreugde en schoonheid is geweest. De aanbidding van het leed
heeft veel vaker de wereld beheerscht. De geest der middeleeuwen, met
zijn heiligen en martelaren, zijn liefde voor zelfkastijding, zijn wilden
hartstocht voor zelfverwonding, zijn messteken en geeselslagen, is de
ware geest van het Christendom; de middeleeuwsche Christus is de
waarachtige Christus. Toen de Renaissance opging over de wereld en haar
nieuwe idealen medebracht van levensschoonheid en levensvreugde, konden
de menschen Christus niet meer begrijpen. Zelfs de kunst bewijst ons dit.
De schilders der Renaissance stelden Christus voor als een kleinen knaap,
spelende met een anderen knaap in een paleis of een tuin, of achterover
in zijn moeders armen, glimlachende naar haar of naar een bloem of naar
een glanzenden vogel, of als een edele statige gestalte die zich op edele
wijze beweegt door de wereld, of als een wonderbaarlijke gedaante in een
soort extase uit den dood verrijzend tot het leven. Zelfs als zij hem aan
het kruis maakten, gaven zij hem als een schoonen God
|