rgvuldig in een zijden doek gewikkeld, zou vinden. Wat
brengt hij, goed ingepakt mee terug? De raap van den boer! De koning
reikte eigenhandig den hoveling het pak over, terwijl hij er bijvoegde:
dat naar zijn meening met een kleinood, betaald met duizend goudstukken,
't paard rijkelijk beloond was. De hoveling gaat ter zijde, knoopt den
doek los en vindt in plaats van een verwachten schat wel geen
"houtskool" zooals 't spreekwoord zegt, maar een half verdroogde
koolraap.[2] De gefopte winstjager werd algemeen uitgelachen.--KAREL:
Als gij 't toestaat, o koning, dat ik, als man uit het volk over
koninklijke dingen spreek, zal ik over dienzelfden Lodewijk een
verhaaltje doen dat mij nu te binnen schiet. Zoo lokt 't eene verhaaltje
't andere uit. Een bediende zag eens op 's konings rok een luis kruipen:
hij boog zich voor den koning op de knieen en gaf door zijn hand op te
heffen te kennen dat hij den vorst den een of anderen dienst wilde
bewijzen. Lodewijk zei dat hij zijn gang kon gaan, de man nam de luis op
en wierp die heimelijk weg. Toen de koning vroeg wat 't was, schaamde
hij zich 't te zeggen. Op 't aandringen van den koning, kwam 't hooge
woord er uit: dat 't een luis was geweest. "Dat is een goed teeken," zei
de koning, "'t Bewijst dat ik een mensch ben, daar dat soort van
ongedierte speciaal bij den mensch huist, voornamelijk bij jonge
menschen." En hij liet den man voor zijn dienstbetoon veertig goudkronen
uitbetalen. Na eenige dagen kwam een ander die had gezien, hoe aan den
eerste dat bewijzen van een nederigen dienst geen windeieren had gelegd
en die niet begreep dat 't er heel wat toe doet, of men zoo iets van
harte dan wel met bijbedoelingen verricht, na eenige dagen dan, kwam een
ander met een dergelijk gebaar tot den koning. Deze liet hem ook weer
begaan en hij deed alsof hij iets van 's konings mantel af nam dat hij
onmiddellijk wegwierp. Toen de koning hem zag aarzelen en er op aandrong
te weten, wat 't geweest was, antwoordde hij eindelijk met geveinsde
schaamte dat 't een vloo was. "Wat?" zei de koning, die 't bedrog
doorzag, "zie je mij voor een hond aan?" Hij liet den man beetpakken en
in plaats van veertig goudstukken, veertig slagen toedienen.--REINIER:
Mij dunkt 't is niet geraden met koningen grapjes uit te halen. Leeuwen
laten zich wel eens kalm streelen, maar als ze willen, zijn 't ook weer
eensklaps leeuwen en ... hij die met hen speelde ligt op den grond. Zoo
is 't ook met koningen in hun goe
|