FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   >>  
en schrielheid op spottende wijze. De aartsgierigaard wordt belachelijk gemaakt--maar tevens toch ook aan de menschen de matigheid aangeprezen; want al is Erasmus 't niet eens met hen, die beweren dat men nooit te weinig kan eten, hij geeft toch wel den raad: eet niet te veel; men kan 't over het algemeen met minder voedsel af, dan wij doorgaans tot ons nemen. In zoover is zijn raad zeker zeer verstandig, al is de schilderij van den vrek niet van overdrijving vrij te pleiten. JACOB: Waar kom jij vandaan, zoo verdord en vermagerd alsof je met de krekeltjes een tijdlang van dauw alleen geleefd hadt? Je lijkt wel een schim van een mensch, in plaats van een mensch.--GILBERT: De schimmen in de onderwereld kregen ten minste nog uien en prei te eten; maar ik heb tien maanden op een plaats doorgebracht waar men dat zelfs niet kreeg.--JACOB: Waar was dat? Was je naar de galeien gesleept?--GILBERT: Volstrekt niet: 'k was in Synodium.--JACOB: Wat, in zoo'n rijke stad, heb je daar zoo van den geeuwhonger geleden?--GILBERT: Nou, of ik.--JACOB: Hoe kwam dat? Had je geldgebrek?--GILBERT: Noch gebrek aan geld, noch aan vrienden.--JACOB: Wat was er dan aan de hand?--GILBERT: Ik was in huis en in den kost bij Antronius.--JACOB: Bij dien rijkaard?--GILBERT: Ja, maar hij is niet rijk alleen, maar ook brandgierig.--JACOB: Kom, daar sta ik van te kijken.--GILBERT: Dat behoeft volstrekt niet. Want zoo gaat 't met menschen die van doodarm plotseling schatrijk worden.--JACOB: Hoe had je er ook plezier in zooveel maanden achtereen bij zoo'n gastheer verblijf te houden?--GILBERT: Er was 't een en ander wat me daar bond en bovendien ik had er nu eenmaal lust in.--JACOB: Maar vertel me eens, hoe leeft die man dan wel?--GILBERT: 'k Zal het je vertellen, omdat de herinnering aan geleden leed ook zijn aangename zijde heeft.--JACOB: Voor mij zeker in dit geval.--GILBERT: Toen ik daar vertoefde kwam bij al 't andere ook nog dit ongemak, en wel van den kant des Hemels, dat drie maanden lang een felle noordenwind blies, terwijl die wind er anders nooit dan een dag of acht blaast.--JACOB: En hoe dan nu drie maanden?--GILBERT: Tegen den achtsten dag draaide de wind alsof 't afgesproken was, maar na acht uren uit den tegenovergestelden hoek gewaaid te hebben, keerde hij weer naar zijn vroegeren hoek terug.--JACOB: Dan had-je voor je arme lijf wel een lekker vuurtje noodig.--GILBERT: De haard was groot genoeg als er
PREV.   NEXT  
|<   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   >>  



Top keywords:
GILBERT
 

maanden

 
mensch
 

alleen

 
geleden
 

plaats

 

menschen

 
vertel
 

vertellen

 

belachelijk


aangename
 

herinnering

 

eenmaal

 

worden

 

plezier

 
zooveel
 

achtereen

 
schatrijk
 
plotseling
 

volstrekt


doodarm

 

gastheer

 

verblijf

 

bovendien

 

gemaakt

 

tevens

 

houden

 

andere

 

keerde

 

vroegeren


hebben
 

gewaaid

 

tegenovergestelden

 
schrielheid
 

genoeg

 

noodig

 

vuurtje

 

lekker

 
afgesproken
 
Hemels

aartsgierigaard

 

vertoefde

 
behoeft
 

ongemak

 

noordenwind

 

achtsten

 

draaide

 

blaast

 

spottende

 

terwijl