: Maar--'t brood is er nog niet. Gevaar is er dus niet
dat iemand te veel zal drinken; want niemand zal met een hongerige maag
zoo'n wijntje aandurven. Dan gaan ze weer aan 't schreeuwen, zoodat ze
er heesch van worden. Eindelijk wordt 't brood op tafel gezet, zoo hard
dat een beer 't nauwelijks met zijn tanden zou kunnen
vermorselen.--JACOB: Nu is er ten minste gezorgd dat je niet van den
honger omkomt.--GILBERT: Heel laat in den avond komt eindelijk Antronius
thuis, met 't zeggen (en dat is een onheilspellend voorteeken!) dat hij
erge maagpijn heeft.--JACOB: Waarom is dat een slecht
voorteeken?--GILBERT: Omdat er dan niets te eten valt: wat toch kun-je
verwachten, wanneer de huisheer niet wel is?--JACOB: En had hij dan
werkelijk maagpijn?--GILBERT: Zoo erg, dat hij alleen wel drie kapoenen
zou hebben verslonden, als iemand ze hem voor niets had gegeven.--JACOB:
Vertel me nu eens hoe 't met het maal ging.--GILBERT: Allereerst werd
aan den huisheer een schotel met boonenmeel voorgezet: dat is een kost
die in gindsche stad gewoonlijk aan 't lage volkje wordt verkocht. Hij
beweerde dat hij ze gebruikte als een middeltje tegen allerlei
kwalen.--JACOB: Met je hoevelen zat-je aan tafel?--GILBERT: Soms acht of
negen; o.a. ook de bekende geleerde Verpius dien je wel kent en dan de
oudste zoon des huizes.--JACOB: Wat kregen die te eten?--GILBERT: Hoe?
Hebben dan matige menschen niet genoeg aan hetgeen Melchisedek aan
Abraham voorzette toen deze vijf koningen verslagen had?--JACOB: Dus:
brood alleen? Kwam er dan geen toespijs?--GILBERT: Ja wel
_iets_.--JACOB: Wat?--GILBERT: Ik meen, als ik me goed herinner, dat wij
negen monden aan tafel waren en voor die negen monden telde ik zeven
blaadjes sla die in een schotel met azijn dreven, zonder olie wel te
verstaan.--JACOB: En verorberde Antronius alleen zijn
boonenpap?--GILBERT: Ja. Want hij had die voor een kleinigheidje
gekocht. Hij verbood echter niet dat iemand die in zijn buurt zat eens
met hem mee proefde. Maar 't scheen wel wat onbeleefd den armen
uitgehongerden man van de voor hem bestemde spijs te berooven.--JACOB:
En werden die zeven slablaadjes nog gesneden, zooals in 't verhaaltje
van dien vrek die de komijnkorreltjes in stukken sneed?--GILBERT: Neen:
maar toen zij die 't eerst aan de beurt waren om zich te bedienen de
slablaadjes hadden opgemaakt, doopten de anderen hun brood in den
azijn.--JACOB: Wat kwam er nog na de zeven blaadjes?--GILBERT: Wat zou
er nog anders komen
|