welke manier?--GILBERT: Men doopte zijn stuk brood in den beker met
wijn en liet 't zoo wat weeken.--JACOB: Het eene paste daar goed bij 't
andere. Maar lieten de dienstboden zich zulk een behandeling
aanleunen?--GILBERT: Eerst zal ik je eens vertellen hoe 't met eten bij
de hoofden van 't gezin zelf toeging, en daaruit kun-je dan zelf
afleiden hoe het dienstpersoneel werd behandeld.--JACOB: 'k Ben benieuwd
dat te hooren.--GILBERT: Van ontbijten was geen sprake: het eerste maal
werd meestal verschoven tot een uur na den middag.--JACOB: Waarom
dat?--GILBERT: Men moest op den heer des huizes Antronius wachten. 't
Souper vond soms pas om tien uur 's avonds plaats.--JACOB: En dat voor
jou, die gewoonlijk nooit zooveel van lang vasten hieldt!--GILBERT: Ja,
daarom riep ik dan ook dikwijls tot Antronius' schoonzoon Orthrogonus,
(we deelden samen een kamer): "Zeg eens, Orthrogonus, wordt er van avond
hier in de stad niet gesoupeerd?" Dan antwoordde hij net van pas: "dat
Antronius zeker dadelijk wel thuis zou komen." En wanneer ik dan nog
geen aanstalten zag maken en mijn maag van den honger rammelde, dan zei
ik: "Zeg eens Orthrogonus, moeten we vandaag van den honger omkomen?"
Dan had hij een uitvlucht dat 't nog zoo laat niet was of iets
dergelijks. En wanneer ik 't niet langer kon uithouden, dan klampte ik
hem nog eens aan onder zijn werk en zei: "Hoe staat 't er nu mee, moeten
we nu werkelijk den hongerdood sterven?" Dan ging Orthrogonus, wanneer
hij geen kans meer zag op uitstel, naar de bedienden en liet de tafel
dekken. En wanneer Antronius dan maar steeds niet thuis kwam en er ook
niet werd opgediend, dan liet Orthrogonus zich eindelijk door mijn aan-
en opmerkingen bewegen om naar beneden te gaan naar zijn vrouw en zijn
schoonmoeder en zijn kinderen en riep dat ze toch maar moesten
opdoen.--JACOB: Nu zul je dan toch eindelijk aan tafel gaan.--GILBERT:
Haast je maar niet! Een manke knecht komt voor den dag, die met de taak
van 't tafeldienen belast is (hij had wel iets van Vulcanus met zijn
kreupelen voet) en hij spreidt een servet over de tafel uit.--JACOB: Dat
is ten minste 't eerste teeken dat hoop geeft op een maal.--GILBERT: Na
lang geroep en geschreeuw worden er karaffen gebracht met werkelijk goed
helder water.--JACOB: Alweer een sprankje hoop op een souper!--GILBERT:
Haast je maar niet, zei ik straks. Weer, na veel drukte komt men met een
flesch aandragen van dat meergenoemde dikke drab.--JACOB:
Heerlijk!--GILBERT
|