en krijgsman onmisbaar is heb ik mij
laten onderrichten. Ik sloot mij aan bij de kampvechters in den circus.
De schermmeesters van het Romeinsche kamp namen mij als hun leerling aan
en waren trotsch op mij. Ja, Sheik, ik ben soldaat, maar de dingen
waarvan ik droom eischen, dat ik bevelhebber word. Daarom sloot ik mij
aan bij den veldtocht tegen de Parthen. Is die afgeloopen en spaart God
mij leven en krachten, dan ... dan zal ik een geduchte, door Rome zelf
gevormde krijger zijn. Dan zal Rome mij met Romeinsche levens betalen
voor hetgeen zij mij heeft doen lijden. Dat is mijn antwoord, Sheik.
Ilderim omhelsde en kuste hem, en zeide op hartstochtelijken toon:
Indien uw God u niet bijstaat, zoon van Hur, dan leeft hij niet meer.
Maar weet dit, om uw doel te bereiken kunt gij vrijelijk beschikken over
al wat ik heb: manschappen, paarden, kameelen, en de woestijn tot
legerplaats. Ik zweer het u. Voor het oogenblik genoeg. Voor den nacht
zult gij mij zien, of van mij hooren.
Kort daarop reed hij af en sloeg den weg in naar Antiochie.
* * * * *
ZESDE HOOFDSTUK.
EENE OPROEPING.
De onderschepte brief was op vele punten van groot belang voor Ben-Hur.
De schrijver toch bekende met zoovele woorden dat hij medegewerkt had om
de familie Hur uit den weg te ruimen, dat hij de plannen goedgekeurd
had, dat hij zijn aandeel had ontvangen van de verbeurd verklaarde
goederen, dat hem de onverwachte verschijning van den hoofdpersoon in
het drama zeer ongelegen kwam en hij er niet veel goeds van verwachtte,
en dat hij, om een waarborg voor de toekomst te hebben, bereid was tot
alles wat zijn medeplichtige in Cesarea hem zou aanraden te doen.
Toen Ilderim de tent verliet had Ben-Hur dus rijke stof tot
overpeinzing. Hier moest dadelijk in voorzien worden. Zijne belagers
waren sluw en machtig. Indien zij bevreesd waren voor hem, hij had nog
veel meer reden om hen te vreezen. Hij trachtte den toestand rustig
onder de oogen te zien, maar hij kon niet. Telkens werd hij door zijn
gevoel overstelpt. Zijne moeder en zuster leefden nog, dat geloofde hij
zeker. Het was hem, alsof de ontdekking voor de hand lag. Ja, God zelf
zou hem te hulp komen, hem paste geduldig te wachten. Dat geduldig
wachten zou hem echter gemakkerlijk vallen, als hij grond had gehad om
te hopen, dat zijne geliefden in even gunstige omstandigheden verkeerden
als hijzelf, maar wat wist hij daarvan?
Om zich een weinig te verze
|