gen gaan wij naar de
stad.
--Maar gij komt bij de wedrennen?
--Zeker.
--Ik zal u mijne kleur zenden.
Daarmee scheidden zij.
* * * * *
VIERDE HOOFDSTUK.
DE BRIEF IS ONDERSCHEPT.
Ilderim keerde den volgende dag tegen de derde ure naar den dowar terug.
Toen hij van zijn paard steeg, trad een zijner mannen naderbij en zeide:
Sheik, mij is opgedragen u dit pak te overhandigen met verzoek het
dadelijk te lezen.
Ilderim nam het pakje aan en zag dat het zegel reeds verbroken was. Het
opschrift luidde: Aan Valerius Gratus te Cesarea.
--Lucifer hale hem! bromde de Sheik, toen hij zag, dat de brief in het
Latijn geschreven was. Grieksch en Arabisch schrift kon hij lezen; maar
van dezen brief in Romeinsche letters kon hij alleen den naam: Messala,
ontcijferen.
--Waar is de jonge Jood? vraagde hij.
--Naar het veld, met de paarden, antwoordde een bediende.
De Sheik deed den brief in den omslag, stak het pak tusschen zijn
gordel, en steeg weer te paard. Op dat oogenblik verscheen een
vreemdeling, die oogenschijnlijk van de stad kwam.
--Ik wilde gaarne Sheik Ilderim, den Edelmoedige, spreken, zeide hij.
Taal en kleeding verrieden den Romein.
Al kon hij het schrift der Romeinen niet lezen, hunne taal kon hij
spreken. Dus antwoordde de Arabier op waardigen toon: Ik ben Sheik
Ilderim.
--Ik heb gehoord, dat gij een menner zoekt voor de wedrennen, zeide de
vreemdeling.
--Ga uws weegs. Ik ben reeds voorzien, sprak de Sheik, en maakte zich
gereed om weg te rijden; maar de man draalde nog en zeide: Sheik, ik ben
een liefhebber van paarden. Men zegt dat de uwe alle andere in schoonheid
overtreffen.
De oude man was getroffen. Hij trok den teugel aan, alsof hij op het
punt stond van voor de vleierij te zwichten; maar na korte weifeling
hernam hij: Niet vandaag, niet vandaag. Op een anderen keer zal ik ze u
laten zien. Ik heb het nu te druk.
Hij reed naar het veld, terwijl de vreemdeling glimlachend naar de stad
terugkeerde. Hij had zijne opdracht vervuld.
Iederen volgende dag, tot aan den dag der wedrennen, kwam een man, soms
twee of drie, tot den Sheik in het Palmbosch, onder voorwendsel van zich
als menner te willen verhuren.
Op deze wijze hield Messala de wacht over Ben-Hur.
* * * * *
VIJFDE HOOFDSTUK.
BEN-HUR LEEST DEN BRIEF.
Den Sheik wachtte bedaard, totdat Ben-Hur na volbrachten arbeid de
paarden een oog
|