iet nalaten dezen op de hoogte der
zaak te brengen.
"Gij gelooft dus," vroeg de inspecteur, terwijl hij op zijne tanden
beet, "dat wij naar Liverpool gaan!"
"Wel zeker."
"Stommerik!" hernam de inspecteur, terwijl hij de schouders ophaalde
en zich omkeerde.
Passepartout was op het punt om hem opheldering van dat woord te
vragen, waarvan hij trouwens de beteekenis zeer goed begreep, maar hij
overwoog bij zich zelven, dat de ongelukkige Fix toch al teleurgesteld
genoeg moest zijn en zijne eigenliefde zich zeer vernederd moest
gevoelen, omdat hij zoo dom was geweest om een verkeerd spoor te
volgen, dat hem eene reis rondom de wereld had doen maken, en hij
stapte dus maar over de beleediging heen.
Wat stond Phileas Fogg nu te doen? Dit was moeielijk te gissen. Het
scheen evenwel dat de reiziger het wist, want denzelfden avond liet
hij den machinist bij zich komen en zeide:
"Stook zoo hard gij kunt en ga daarmede voort tot alle brandstoffen
op zijn."
Eenige oogenblikken later stegen er uit de schoorsteenen der Henrietta
weder dikke rookkolommen op.
Het schip ging dus zoo snel mogelijk vooruit, maar de machinist deed
den 18den, twee dagen later, weten, dat er in den loop van dien dag
gebrek aan steenkolen zou zijn.
"Goed," zeide Fogg. "Laat het vuur even fel branden." Men bezware
integendeel de veiligheidskleppen.
Tegen den middag van dien dag deed Phileas Fogg, na hoogte genomen
te hebben en te hebben berekend, waar men zich bevond, Passepartout
bij zich komen, en beval hem kapitein Speedy voor te brengen. Men had
hem even goed kunnen gelasten een tijger los te laten en terwijl hij
naar beneden ging, mompelde Passepartout dan ook bij zich zelven:
"De kerel zal bepaald dol zijn."
En inderdaad eenige minuten later was het of er een bom op het dek
viel. Die bom was kapitein Speedy. Alles kondigde aan dat zij zou
springen.
"Waar zijn wij?" waren de eerste woorden, die hij uitte te midden van
allerlei ontboezemingen van drift, en als de man eenigen aanleg voor
eene beroerte had gehad, zou hij zeker zijn bezweken.
"Waar zijn wij?" herhaalde hij met een gezicht dat dreigde te barsten.
"Op zeven honderd zeventig mijlen van Liverpool, kapitein;" antwoordde
Fogg dood kalm.
"Zeeroover," riep Andrew Speedy uit.
"Ik heb u doen komen, mijnheer"....
"Zeeschuimer!"....
"Mijnheer," ging Fogg voort, "ten einde u te verzoeken om uw schip
te verkoopen."
"Neen, bij alle duivels! neen!"
"Ziet ge,
|