kon ten toon spreiden,
bewees hij ons van den aanvang af de gewichtigste diensten.
"Ik had de zakken te dragen, waarin onze voorraad wijn was geborgen;
telkens nadat men in den loop van den dag van dien wijn gedronken had,
vulde ik de zakken in stilte weder met water aan; bij het volgende
halt waren zij dan ook nog beter gevuld dan bij ons vertrek! Dit
verschijnsel, dat bijna voor een wonder gold, werd algemeen als een
gelukkig voorteeken aangemerkt.
"Het lag niet in ons plan, op dien eersten dag tot eene aanmerkelijke
hoogte op te klimmen; wij gingen dus op ons gemak voort: twintig
minuten over achten waren wij aan de kapel van Schwarzsee, waar
wij de touwen en dekens, benevens de tent en provisie medenamen;
vervolgens zetten wij de bestijging voort van den rotswand, die den
Hoernli met den Matterhorn verbindt. Ten half twaalf kwamen wij aan den
voet van den voornaamsten top: daar, de steile rotskam verlatende,
moesten wij om eenige uitspringende rotsen heengaan, ten einde de
oostelijke helling te bereiken. Alsnu eindelijk op den berg zelven
gekomen, bemerkten wij, tot onze groote verwondering, dat sommige
gedeelten, die, van den Riffel of zelfs van den Furggengletscher
gezien, volstrekt ongenaakbaar schenen, zoo gemakkelijk te beklimmen
waren, dat wij bijna al loopende naar boven konden komen.
"Nog voor twaalven hadden wij een zeer gunstige plaats gevonden voor de
tent, op eene hoogte van drieduizend-driehonderd-vijftig el. Croz ging
op verkenning uit met den jongen Pieter Taugwalder, ten einde voor den
volgenden dag tijd uit te winnen. Zij gingen boven over de besneeuwde
hellingen heen, die in de richting van den Furggengletscher afdalen,
en verdwenen achter een uitstekende rots; maar weldra verschenen
zij weder, hoog op den berg, waar wij hen ijverig zagen klimmen. Wij
hielden ons inmiddels bezig met het in orde brengen van eene veilige
plaats voor de tent; toen dit werk afgeloopen was, wachtten wij met
ongeduld op den terugkeer der beide gidsen. De steenen, die zij naar
beneden deden rollen, wezen aan dat zij zich op eene zeer aanzienlijke
hoogte bevonden; wij mochten dus de verwachting koesteren, dat de
beklimming niet zoo moeilijk zou blijken. Eindelijk, omstreeks drie
uur in den namiddag, kwamen zij terug, schijnbaar zeer opgewonden.
"Welnu, Pieter, wat zeggen zij er van? vroegen wij aan den ouden
Taugwalder, die met Croz en zijn zoon in de landtaal gesproken had.
--Niet veel goeds, mijne heeren."
|