schen van hun meer. Zij hebben daarom op hun eiland de
proef genomen met de aankweeking van kokosboomen, en die proef is
uitnemend geslaagd: de boom groeit op het eiland bijna in het wild. De
kokospalm heeft zich vervolgens van het eene eiland naar het andere
voortgeplant, tot ver in het oosten van den archipel. Deze zoo bij
uitnemendheid nuttige boom heeft echter een geduchten vijand in een
soort van groote landkrab, met zeer sterke scharen gewapend, voor
wie de vrucht van den kokospalm eene zeer geliefde lekkernij is.
De kokosnoot is tegenwoordig een der hoofdbestanddeelen van het
voedsel der eilanders; zij gebruiken die ook om varkens, gevogelte
en honden te mesten. Deze laatsten zijn als spijs zeer gezocht.
De wijze van bereiding der kokosolie is nog zeer eenvoudig en
onbeholpen. De eilanders verzamelen de rijpe vruchten, die van den
boom vallen, en raspen die met eeu uitgetand stuk ijzer, aan een hout
bevestigd. Het aldus verkregen meel of deeg bewaren zij in bakken,
die in kokosstammen worden uitgehold, en waarin het, gedurende twee of
drie weken, aan de werking der zonnestralen blijft blootgesteld. Na
verloop van dien tijd is dit deeg in zoo ver tot vloeibaren staat
overgegaan, dat men, door het met de hand te kneden, althans een
gedeelte der olie kan uitpersen. Het overschietende deeg wordt dan
onder eene ruw bewerkte houten pers geplaatst, en levert nog eene vrij
groote hoeveelheid olie; maar toch gaat er een deel verloren. Vele
handelshuizen zenden dan ook de noten in haar natuurlijken toestand,
onder den naam van copperas, naar Europa, waar zij op veel doelmatiger
wijze worden uitgeperst. Hetgeen na de persing overblijft, dient tot
voedsel voor het vee, of wordt als mest gebruikt.
De dag loopt ten einde; men waarschuwt den kommandant dat de
levensmiddelen en de andere voor den resident bestemde zaken aan wal
zijn bezorgd. Hij geeft het teeken tot vertrekken, en wij verlaten
Anaa, om naar boord terug te keeren, zeer tevreden over ons uitstapje
en over de vriendelijke ontvangst van den resident.
In den loop van den 24sten varen wij voorbij het eiland Anoeanoeroenga,
eigenlijk uit vier eilandjes bestaande, nevens elkander op een
rif geplaatst, waarvan het middengedeelte wordt ingenomen door een
lagune of binnenmeer, dat voor vaartuigen uit zee ontoegankelijk
is. Het naburige eiland Anoeanoeraro, dat volgens officieele opgaven
onbewoond is, werd in het begin van 1874, door den resident der
Toeamotoe-eilan
|