zijn zij", antwoordde de graaf, "maar niet zooals men
dit in Frankrijk verstaat. Deze Kerels beweren van oude tijden af vrij
te zijn, evenals de beste ridder. Eenen Kerel zonder zwaard ontmoet men
nooit. Mijne voorgangers en ik zelf hebben vele pogingen aangewend om
het recht tot het dragen van wapens hun te ontnemen; maar dewijl zij
zeer manhaftig zijn en zij dit recht als een teeken hunner vrije
geboorte aanzien, zouden zij veeleer zich tot den laatste toe laten
dooden dan hun zwaard af te leggen."
"En is het waar, heer graaf, zooals uw hofraadsheer mij zeide, dat zij
weigeren u eenige schatting te betalen?"
"Inderdaad, het betalen eener schatting aanzien zij als het teeken der
dienstbaarheid; als vrije mannen willen zij zich daar niet aan
onderwerpen; maar wanneer ik hun verzoek mij eene hoeveelheid marken
zilvers te leveren, als hun deel in de kosten van 's lands bestuur of
van den oorlog, dan beraadslagen zij onder elkander daarover en schenken
mij de gevraagde hulp uit gelden die zij te zamen brengen en hunnen
Gildenschat noemen."
"En zij zouden kunnen weigeren?"
"Zeker, dewijl zij het aanschouwen als eene vrijwillige gift."
"Men zegt dat deze Kerels niemand gehoorzamen, noch u, heer graaf, noch
uwe ambtenaars, noch hunne leenheeren."
"Zij doen mij hulde als vorst en achten zich slechts verplicht mij in
geval van oorlog met wapenen te dienen. Heeren hebben zij niet. Zij
verwerpen allen invloed eener hoogere overheid in het bestuur hunner
zaken."
"Maar uwe kasteleins hebben dan volstrekt niets te gebieden?"
"De overheid mijner kasteleins strekt, in dit gedeelte van mijn
graafschap, niet verder dan het gebied der bemuurde steden. Daar benoem
ik de schepenen; maar de Kerels, in het veld en in de opene steden,
hebben hun land in zekere kringen verdeeld. Elke kring vormt een
rechtsgebied, dat zij een _Ambacht_[32] noemen, en de bewoners van zulk
Ambacht kiezen zelven, bij meerderheid van stemmen, hunne oversten en
hunne rechters. Zij leven waarlijk in eene bijna volledige
onafhankelijkheid van de kroon, en weigeren zelfs mij rekening te geven
van hetgeen zij aangaande het bestier hunner zaken beslissen of
verrichten."
"En gij kunt zulken toestand van zaken dulden, heer graaf?" riep Willem
van Normandie, met eene verontwaardiging welke hij niet geheel kon
bedwingen. "Mher Tancmar heeft gelijk, het is eene miskenning uwer
overheid en eene bloedige vernedering voor alle ridders die gedwongen
zijn zulk
|