e brengen. Daarom,
Robrecht, beloof mij dat gij uw voornemen om Dakerlia Wulf tot bruid te
nemen niet openbaar zult maken voordat ik mher Van Woumen heb
gesproken."
"Uwe hoop is ijdel, heer oom: ik blijf onplooibaar in mijn besluit."
"Beloof mij dat gij het evenwel nog eenige dagen zult geheimhouden."
"Daarin ben ik bereid mij volgens uwen wensch te gedragen."
De kletterende stappen van een dravend paard hergalmden tot in de zaal.
"Daar is nu onze neef Burchard!" zuchtte de proost ontevreden. "Wat zal
dien onbedwingbare woestaard ons te melden hebben?"
Hij had deze woorden niet geheel geeindigd, toen Burchard binnentrad en
zijne ooms en Robrecht met eenen glimlach groette.
De reusachtige Kerel liet zich op eenen stoel vallen en zeide vroolijk:
"Ha, ik breng goede tijding."
"Zoo! het is een wonder", mompelde de kastelein.
"Ja; ik ben te Oudenburg, te Ghistel, te Moere en in de omstreken
geweest. Gij hadt moeten zien en hooren hoe de Kerels daar om wraak
riepen en naar eenen onmiddellijken oorlog wenschten, zoohaast ik hun
had gezegd dat de Isegrims zich bereiden om hun den balfaart op te
dringen. Zij zijn moedig, onze Kerels der Ambachten; zij snakken naar
het oogenblik dat het hun toegelaten worde de burchten der Isegrims af
te branden en te verdelgen tot in den grond. Laat onze vijanden maar
komen! Al stond de graaf zelf aan hun hoofd, geen enkele zal levend
terugkeeren uit Kerlingaland!"
"En gij noemt dit eene goede tijding?" schertste de kastelein. "Beter en
wijzer ware het dat gij u stilhieldet. Wij hebben moeite genoeg om den
landsvrede in de Ambachten te doen eerbiedigen. Door uwe roekeloosheid
zult gij den graaf aandrijven om den raad onzer vijanden te volgen."
"Zoo, zoo! Meer zou het u behagen misschien dat ik u kwame zeggen: de
Kerels hebben den moed verloren en zullen als lafaards met het hoofd in
den schoot de slavernij aanvaarden? Gij gelooft dat alles met
lijdzaamheid en geduld te winnen is? Gij zult het zien. Laat den boog
maar plooien, altijd plooien, en als het oogenblik komt dat gij hem moet
gebruiken zal hij zijne laatste veerkracht verloren hebben. Wat mij
betreft, liever breken: anderen breken of zelf breken; maar niet
laffelijk buigen, als waren wij vreesachtige vrouwen! Ha, was ik
meester!"
"Gij zoudt onfeilbaar ons de ongelukken op den hals halen die wij reeds
zoolang door voorzichtigheid hebben afgeweerd", bemerkte de kastelein.
"Met wijsheid kunnen wij misschien Kerli
|