ngaland beslissend tegen de
aanslagen onzer vijanden behoeden."
"Ja, ja, mijne ooms, gij zijt de verduldigheid zelve", lachte Burchard.
"Blijft maar op den edelmoed der Isegrims hopen, en den eenen of anderen
dag zullen de Kerels ontwaken met de keten der slavernij aan de beenen.
Gij zult verwonderd staan, woedend worden misschien; maar dan zal uw
beschuldigend geweten u toeroepen: te laat! te laat!"
"Burchard heeft gelijk!" riep Robrecht Sneloghe met eene uitdrukking van
verontwaardiging. "Wij zijn te lijdzaam; men zal haast gaan denken dat
de Kerels niets dan melk in de aderen hebben!..."
"Gij ook, mijn neef!" viel de proost half spottend hem in de rede. "Hoe
laat gij u toch zoo spoedig verleiden door de grootspraak van Burchard?
Het zijn al dwaasheden die hij uitkraamt. Wij zullen wachten en
voorzichtig toezien totdat de graaf van het leger zij teruggekeerd.
Zoolang de vorst afwezig blijft, hebben wij niets te vreezen. Wij kunnen
zijne eindelijke beslissing niet vooruitzien. Zouden wij door
gewelddadigheid hem redenen geven tot wettige verbittering tegen ons?"
"Welnu, ooms, blijf bij uw gevoelen", zeide Burchard. "De toekomst zal
bewijzen wie er gelijk had."
De hand tot Robrecht reikende, sprak hij:
"Ha, mher Sneloghe, laat mij toe u geluk te wenschen over uw schitterend
huwelijk met jonkver Van Woumen."
"Mijn huwelijk is verbroken", antwoordde de jonge ridder. "Gij schudt
het hoofd en gelooft mij niet, Burchard? Placida heeft mij mijne
beloftegift teruggegeven."
"Doemenis, ik heb gedacht dat het zoo zou eindigen!" kreet Burchard met
plotselijke woede. "Waar een Tancmar omtrent kan mag een Erembald zich
aan hoon of onheil verwachten. Gij zijt het slachtoffer eener snoode
kuiperij, Robrecht. Misschien wist gij het niet; maar Ghyselbrecht
Tancmar heeft insgelijks naar de hand van jonkver Placida gestaan. Van
daar komt u deze vernedering."
"Inderdaad, het is op den raad van mher Tancmar dat de huwelijksbelofte
werd verbroken."
"Dien hatelijken Ghyselbrecht zal ik wel vinden", gromde Burchard. "Wees
zeker, hij zal sterven door mijne handen!"
"Bah, bah, het is altijd hetzelfde met u", schertste de kastelein.
"Ik zal hem vermoorden zeg ik u!" bulderde Burchard. "De tijd der wraak
zal wel eens verschijnen. Rust zal ik toch in mijn leven niet meer
vinden voordat ik den laatste dezer booze Tancmars het hoofd gekloofd
hebbe!"
"Gij spreekt als een redelooze woestaard", bemerkte de proost. "Al wat
m
|