den proost van
St-Donaas aan zijn oor gesproken, hem gedwee maakte als een lam. Het is
dus de proost, het zijn dus de Erembalds die over de Ambachten en over
de Kerels gebieden! Zij ontrooven aan den vorst zijne wettig overheid en
maken er dan nog gebruik van om de Kerels tot hoovaardigheid en tot
opstand aan te drijven, niet alleen tegen den graaf, maar tegen al wat
edel is in Vlaanderen ..."
"Elkeen zal, op tijd en plaats, krijgen wat hij verdient", onderbrak de
graaf. "Spreken wij van den moordenaar. Onze waardigheid eischt dat hij
sterve; maar men kan hem toch niet veroordeelen zonder hem te hooren.
Wie zal zijn vonnis uitspreken?"
"Een woord van u, heer graaf, is voldoende", antwoordde Walter Van
Lokeren. "Wie zou zich tegen uw besluit durven verzetten?"
"Inderdaad", bemerkte Willem van Normandie, "mij dunkt dat er reeds te
veel is geaarzeld. Indien zulke zaak in Frankrijk ware voorgevallen, de
plichtige hinge reeds aan de galg."
"Ja, maar, heer, in Vlaanderen zijn wij nog zooverre niet", antwoordde
de graaf. "Mijn voornemen is den plichtige rechters te geven en hem in
zijne verdediging te hooren. Het vonnis kan niet twijfelachtig zijn,
aangezien ik den Kerel voor het hoogerhof der ridders wil doen
verschijnen. Zoo ten minste zal het volk mij niet kunnen beschuldigen
van willekeur of dwingelandij. Ziet gij eenige redenen, heeren, om niet
onmiddellijk het hooge hof der ridders te doen vergaderen?"
"Geene de minste", zeide Tancmar Van Straten. "Er zijn ridders genoeg in
het paleis tegenwoordig, en allen wenschen den dood des moordenaars als
een noodig voorbeeld.... Luistert, heeren, hoe die schaamtelooze
Blauwvoeten daarbuiten roepen 'recht! recht!', zonder eerbied voor den
vorst. Men geve hun dus wat zij eischen. Een bevel van u, heer graaf, en
ik zal oogenblikkelijk het hoogerhof doen vergaderen."
"Verleent de heer graaf mij oorlof om te spreken?" zeide de kamerheer,
Gervaas Van Praet. "Zeker, wat heden op de Markt voorviel is eene
wraakroepende miskenning van den eerbied dien men onzen vorst
verschuldigd is. Wij zullen later, op behoorlijken tijd en door
doelmatige middelen, het trotsche geslacht verpletten dat zich dus tegen
alle wettelijke overheid durft opwerpen. Maar wat kan ons nu het
straffen van eenen enkelen man baten? Men neme in acht dat de
beschuldigde Kerel, volgens de wetten der Ambachten, in zijn recht was
en niets gedaan heeft dan zijnen plicht."
"Daarover zal het hoogerhof der ridde
|