erel is misschien
wel de rijkste man van geheel mijn graafschap."
Zoo over de Kerels koutende, vervorderden de beide vorsten hunnen weg.
Zij waren Zedelghem voorbij en zouden in min dan een uur de stad Brugge
bereiken ...
Zeer lang reeds, ja van in den vroegen morgen zelfs, werden zij
afgewacht door de bevolking van Brugge en der omstreken, die vroolijk en
luidruchtig over de Markt krielde waar de graaf met plechtigheid en met
vreugdebewijzen zou worden onthaald. Bovenal verdrong zich de menigte
rondom eene houten stelling die men te midden van het plein had
opgetimmerd.
Vele werklieden waren nog druk bezig aan de laatste versiering van
dezen hoogen vloer, waarop de graaf van Vlaanderen de hulde zijner
leenmannen en der stadsbestuurders zou ontvangen. Men bracht kostelijke
zetels uit den Burg, men spreidde bonte tapijten uit, men hechtte
kleurige baanders en vlaggen aan hooge stijlen.
De gevels der huizen rondom de Markt waren overdekt met groene twijgen
en met bloemen; uit vele vensters hingen roode lakens; zelfs hadden
sommige poorters voor hunne deuren looverrijke boomkens geplant en
daaraan schilden gehangen waarop de letter K, de vorstelijke kroon en de
leeuw van Vlaanderen ter eere van graaf Karel zeer dikwijls waren
herhaald.
Boven elken ridderlijken Steen, op de torenspits of op het dak, waaide
een standaard met de wapenteekens van den bewoner.
Om al deze toebereidselen van naderbij te kunnen zien, vlotte het volk
van de eene zijde der Markt naar de andere. Er heerschte voortdurend een
dof gerucht als het gebruis eener verre zee, slechts nu en dan
onderbroken door eenige luidruchtige vreugdekreten. Op aller gelaat
blonk een heldere lach, en het was zichtbaar dat de plechtige terugkomst
des graven met blijdschap werd afgewacht.
De rondstroomende menigte bestond grootendeels uit Brugsche poorters,
reeds uit de verte herkennelijk aan de zwarte of biuine verf hunner
kleederen, welke op alle boorden omzet waren met donker pelswerk. Zij
droegen het haar kort, en hun baard was geheel geschoren. Door deze
beide laatste omstandigheden onderscheidden zij zich terzelfder tijd van
de leenheeren of edelen, wier haar in lokken op de schouders daalde, en
van de Kerels uit de Ambachten, die hunne baarden lieten groeien.
Vele lijfeigenen of dienaars, zeer armelijk in ongebleekt linnen
gekleed, liepen met houten schoenen of blootsvoets. Zij hielden zich
meest stil en ingetogen bij en rondom de St-Christoffelskap
|