hij opgestaan en heeft mij gezegd dat hij na den middag
jonkver Placida een bezoek zal brengen. Ik hoor wel aan den treurigen
toon zijner stem dat dit bezoek hem onaangenaam is; maar hij kan het
niet uitstellen. Mher Rijkaard Van Woumen, die onzen heer graaf tot
Rijssel heeft vergezeld, moet dezen morgen teruggekeerd zijn; en gij
begrijpt wel, Dakerlia, dat Robrecht niet mag nalaten hem te gaan
begroeten. Nu zou ik moeten huiswaarts keeren; ik ben slechts gekomen om
te vernemen hoe het met u gaat."
"Gij verlaat mij reeds? Ach, Witta, dan ben ik weder zoo gansch alleen!
Blijf, ik smeek u!"
"Onmogelijk, mijn broeder staat gansch gereed om zijn bezoek bij mher
Rijkaard te brengen."
"Wat doet het? Hij zal daarom niet laten uit te gaan. Heb medelijden met
mij!"
"Ik kan niet blijven, Dakerlia. Mijn broeder wacht mij."
"O, God!" riep jonkver Wulf eensklaps met blijdschap, "het is dus
Robrecht die u tot mij gezonden heeft? Gij zeidet dat hij nooit meer van
mij spreekt ... en hij wacht om te weten hoe het met mij gaat! O,
bevestig mij in die hoop!"
"Welaan, ja, hij is bekommerd over uwe gezondheid. Laat mij nu
vertrekken: ik zal in den morgen hier wederkeeren."
"Ga, ga, spoedig!" murmelde Dakerlia, hare vriendin bij de hand tot de
deur lijdende. "Stel hem gerust; verzeker hem dat mijne gezondheid niet
in het minste is bedreigd. Dat ik droef ben en onder eene diepe smart
gebukt lig, zeg hem dit niet; hij zal het wel voelen aan zijn eigen
hart. Tot straks, tot straks!"
Jonkver Sneloghe haastte zich naar hare woning.
Toen zij binnentrad, vond zij haren broeder in de zaal zitten, met den
blik nederwaarts en zoo diep in zijne overweging bedolven dat hij het
hoofd slechts ophief toen zij voor hem stond.
"Welnu, zuster?" vroeg hij.
"Zij is veel beter, broeder; zij zal niet ziek worden."
"De goede God zij er om geloofd!" murmelde Robrecht.
Na een oogenblik stilte zeide hij, als sprake hij tot zich zelven:
"Wel gebiedt de plicht mij nimmermeer aan haar nog te denken; maar ik
ben toch mensch en heb geen steenen hart. Vreezen dat de trouwe vriendin
onzer kindsheid van treurnis kan verkwijnen, en alle medelijden in onzen
boezem moeten versmachten, het is iets dat mijne krachten te boven gaat.
Is deze zwakheid een zondig vergeten van den plicht, de hemel zal mij
vergiffenis schenken in aanzien mijner onderwerping aan zijn besluit."
Robrecht had deze woorden op zulken lijdzamen, smartelijken toon
gesproken,
|