de critiek in ons land volkomen
ge-anarchiseerd is. Iedereen critiseert er maar op los. Ik wil in het
midden laten, wat daarvan de intellectueele oorzaken kunnen worden
genoemd. Ik constateer 't feit, en (hevige handslag door de lucht) ik
vind het een ramp. Ik geloof, dat iedereen het recht heeft er een
meening op na te houden, maar niet ieder heeft 't recht, die meening te
_uiten_. Critiek geven is een geweldig moeilijk werk en groote
kunst-critiek is even zeldzaam als groote romankunst of groote poezie.
In mijn Rousseau-studie heb ik doen blijken, dat uit den aard der zaak
groote critiek, buiten Van Deyssel, in ons land niet aanwezig is. Ik
zelf wil weer heel wat anders dan Van Deyssel. Ik wil de drie
gevoelssferen: verbeelding, intellect en sentiment in mijn critieken
doen samenvloeien. Ik vind dat een spontaan-lyrische critiek, meneer....
--Ik ben geheel aandacht.
... dat een spontaan-lyrische critiek alleen sterk kan leven in
dramatisch-lyrische critiek. Want waarom zou critiek niet evengoed
dramatisch kunnen zijn als een tooneelstuk? Dramatiek, psychologie,
lyriek, kennis, dat alles moet in de critiek even groot naar een hoog
punt worden opgewerkt. Uit den aard der zaak zijn maar heel weinig
menschen in staat dat te doen....
Dogmatische critiek haat ik het meest van alles. Die vind ik het meest
antipathiek belichaamd in Jet Holst en Herman Gorter. De leerstelligheid
van hun socialistisch beginsel, vind ik, maakt ze blind voor groote
schoonheid in dingen van burgerlijke kunstenaars. Het lijkt mij, dat men
den pathologischen zielestaat van een zenuwlijder als Baudelaire, die
toch een groot dichter is, met even groote innigheid van critisch besef
en schoonheidsgevoel in zich moet kunnen opnemen, kunnen uitbeelden,
kunnen verwerken, aan de menschheid moet kunnen toonen, als men dat kan
doen met den meest blozenden moreelen optimist in de kunst. Aangezien nu
het pessimisme door de Marxisten wordt verklaard voor een zeker deel als
gevolg van ideaal-breking, en een latent gebleven burgerlijk sentiment,
is het begrijpelijk, dat zij Baudelaire, en pessimistische literatoren
in het algemeen, niet kunnen omvatten, zooals die omvat moeten worden
door objectieve critici.
Ik wil hebben, dat men alles begrijpt en doordringt in het leven. Dat
lijkt mij het eenige middel om boven alle tijdelijkheid van oordeel en
modesucces hoog uit te stijgen. De kleine critiek heeft ook wel
voorbijgaanden invloed, maar de tijd heeft noo
|