a hoorden wij in geen jaren;
zoodat wij (ik beveel zijn methode volstrekt niet _onverdeeld_ aan!)
allemenschelijk slecht Duitsch leerden, maar veel smaak kregen, en de
beste smaak, in kunst. Het was merkwaardig hoe Seipgens, die in 't
dagelijksch leven hakkelde, en heel erg als hij boos werd, prachtig
voorlas zonder een hapering; die drama's van Schiller, van Goethe, van
Lessing, zij leefden voor ons!
Maar ondertusschen had ik de "Nieuwe Gids" in handen gekregen, uit de
leesportefeuille; het was al in de negentiger jaren, in de
vervalperiode, en naast mooie dingen stonden er de verschrikkelijkste
"uitstuipingen" in,--en, gek nietwaar (men is toch altijd allereerst een
kind van zijn tijd) ik vond dat mooi, ik vond het mooier dan alle
klassieken (waarmee ik toch op zoo gunstige wijze had kennis
gemaakt)--omdat het mij aangreep, omdat het mij naar de keel greep, ik
weet niet hoe, het kwam van zoo dichtbij, en het was zoo sinister en
geheimzinnig. Gunstig ook om ervan te gaan houden, was de afkeer en de
bespotting, die iedereen uit mijn omgeving voor dat "idiote gedoe" over
had. En toen waren er twee boeken, die mij wat meer van "die nieuwe
richting" kennen leerden en mijn voorkeur ook in het redelijke schenen
te wettigen: de "Dichters van dezen tijd" en de "Pic-nic in Proza." Den
sterksten indruk uit dat laatste maakte "Harold" van Ary Prins op mij.
Zoo wonderlijk-klaar die middeleeuwen voor je te zien! Ik bootste de
ontvangen visie in fantastische schilderijtjes na; want ik schilderde
veel in dien tijd; ik dacht wel eens, of ik niet beter deed, schilder
te worden.--Bizonder genoot ik ook van de fonkelende "Conferentie" van
Erens.
Dit alles was voor mijn zeventiende jaar; toen bracht een dichterlijke
vriend, die jong is gestorven, mij drie boeken: "De kleine Johannes," de
"Verzen" van Kloos, en de "Mei" van Gorter. In die volgorde. Het was een
openbaring!
En ziedaar mijn stamboom! Ik ben, van letterkundigen huize uit, een kind
van "de Nieuwe Gids." Van daaruit eerst--via Verwey--leerde ik Vondel
kennen en Hooft. Ik moet er bij voegen, dat ik al op de burgerschool
veel hield van Racine; het was bij hem vooral de taal, het heerlijke
Fransch, en het statige, teere vers dat mij boeiden.
Maar ik was van de "Nieuwe Gids" al gauw een weerspannig kind. Het
critische heeft er al vroeg bij mij in gezeten; dit werd misschien
ontwikkeld door de studie van het recht, dat ik (men leidde mij voor de
Registratie op) met ambitie b
|