o ver teruggetrokken,
dat het niet meer doenlijk was naar den gletscher van Furggen af te
dalen. Bovendien sloeg het weer eensklaps om: het begon te sneeuwen,
en de gidsen weigerden verdere pogingen aan te wenden. De heer Whymper
gaf het teeken tot den terugtocht, keerde naar Breuil weder, begaf
zich van daar naar Chatillon en verder door de vallei van Aosta naar
Cormayeux. "Het spijt mij, zoo zegt hij, dat aan den raad der gidsen
gehoor is gegeven. Als Croz niet op den terugtocht had aangedrongen,
zou hij nog in leven zijn. Hij verliet ons op den bepaalden dag te
Chamonix; maar door een zonderling toeval ontmoetten wij elkander
drie weken later weder te Zermatt; en twee dagen daarna kwam hij,
voor mijne oogen, jammerlijk om het leven op dienzelfden berg, waarvan
wij ons, ingevolge zijn raad, op den 21sten Juni verwijderd hadden."
Den 7den der volgende maand bevond de heer Whymper zich nogmaals te
Breuil, met het vaste besluit om voor de achtste maal de beklimming
van den Matterhorn te beproeven. Zijne gidsen toonden zeer weinig
opgewektheid om hem te vergezellen. "Al wat ge wilt, mijn goede heer,
zeide Almer, behalve den Matterhorn; daar moeten wij van afzien." Hij
begaf zich naar Val Tournanche om Carrel op te zoeken. Carrel was
er niet. Men verhaalde den heer Whymper, dat hij den 6den met drie
andere gidsen vertrokken was, om zoo mogelijk langs een anderen kant
den Matterhorn te beklimmen. Het weder was zeer ongunstig. Te Breuil
komende, vond hij daar Carrel, Cesar, C.E. Garet en J.J. Maquignaz. Zij
hadden het zelfs niet tot den gletscher du Lion kunnen brengen. Er
werd al spoedig eene overeenkomst getroffen. Men zou den 9den den col
Saint-Theodule overtrekken, en den 10den de tent, zoo hoog mogelijk aan
de oostelijke helling opslaan. Carrel aarzelde om den ouden bekenden
weg te verlaten. De heer Whymper beloofde hem, dat als de nieuwe
weg niet de verwachte resultaten opleverde, men tot den ouden zou
terugkeeren. De achtste Juli ging geheel voorbij met de toebereidselen
voor den tocht. Het weder was onstuimig en stormachtig. In den avond
van den volgenden dag begaf de heer Whymper zich naar Val Tournanche,
om een kranken landgenoot te bezoeken. Daar ontmoette hij een vreemden
reiziger, vergezeld van een muilezel en van personen, die zijne bagage
droegen: onder die dragers bevonden zich ook Jean-Antoine Carrel en
Cesar. De heer Whymper sprak hen aan, en eene niet zeer aangename
woordenwisseling volgde. Echter werd nu
|