achten.
Den volgenden morgen begon hij op nieuw te klimmen, om zoo mogelijk een
hooger terras of platform te bereiken. Niet zonder veel moeite, bracht
hij het tot aan den voet van den Grooten-Toren, het hoogste punt,
dat de heer Hawkins in 1860 bereikt had. "De Groote-Toren, zegt hij,
is eene van de merkwaardigheden van de Matterhorngroep. Hij gelijkt in
voorkomen op een middeleeuwschen wachttoren, zoo als men dien aan de
hoeken van feodale burchten ziet. Van den col Saint-Theodule gezien,
schijnt de Toren van weinig beteekenis; maar naarmate men dichter bij
komt, neemt hij in omvang toe, en als men zijn voet bereikt heeft,
onttrekt hij het geheele bovengedeelte van den berg aan het oog. Ik
vond daar, om mijne tent op te slaan, eene geschikte plaats, die,
hoewel minder gedekt dan het tweede platform, boven dit het voordeel
had, honderd el hooger te liggen."
Na een merkwaardig uitstapje achter den Grooten Toren gemaakt te
hebben, besloot de heer Whymper terug te keeren, daar het blijkbaar
onmogelijk was, alleen de beklimming voort te zetten. Hij hield zich
overtuigd dat hij, zonder iemands hulp, tot eene hoogte was opgestegen,
nog door geen zijner voorgangers bereikt. "Mijne vreugde, zegt hij,
was ietwat voorbarig.
"Tegen vijf uur in den avond verliet ik andermaal de tent, en ik waande
mij reeds goed en wel in Breuil teruggekeerd. Met mijn touw en mijn
haak had ik tot dusver alle moeilijkheden kunnen overwinnen. Ik daalde
den Schoorsteen af, waarbij ik het touw aan een rots vastmaakte, en
mij daarlangs naar beneden liet glijden; ik sneed vervolgens het touw
door en liet het hangen; het overschietende dacht mij genoeg. Mijne
bijl was mij bij de afdaling zeer hinderlijk geweest; ik had haar
mitsdien in de tent achtergelaten. Het was een oude enterbijl, die
niet aan den met ijzer beslagen stok vastzat. Als ik met de bijl gaten
in de sneeuw hakte om naar boven te klimmen, sleepte mijn stok, aan
het touw vastgemaakt, mij achterna; bij het opklimmen stak ik mijn
bijl achter mij in het touw, dat om mijn middel gebonden was, zoodat
zij mij niet kon hinderen; maar bij het afdalen, als ik met den rug
naar de rotsen gewend stond (hetgeen altijd is aan te raden, als het
eenigszins mogelijk is), gebeurde het meermalen dat de bijl of de steel
bleef haken aan de uitstekende punten en oneffenheden van den rotswand,
en reeds meermalen had de onverwachte schok mij bijna doen vallen. Ik
liet dus mijn bijl in de tent, hetzij om dit ge
|