ers dan met den demokraat
instemmen, dat de poging om door middel van de bondstroepen een
onwettig bestuur in stand te houden, de eenige oorzaak is van alle
wanorde in Louisiana. Tegenover deze dreigende kritiek, is het voor
Kellogg dubbel noodig, een eenigszins wettigen grondslag en steun
voor zijne handelingen te zoeken: maar waar zal hij dien vinden?
Mac-Enery is niet alleen de meerdere in stemmenaantal, maar in
ontwikkeling, kennis en reputatie. Velen van zijne aanhangers, zoo
als Penn, zijn luitenant-gouverneur, en Wiltz, zijn kandidaat voor
het voorzitterschap der Kamer, zijn mannen gewoon aan de behandeling
van zaken en bekend met de eischen en voorwaarden van het openbare
leven. Rijkdom, bebeschaving, welsprekendheid, invloed, zijn aan
hunne zijde. Onder Kelloggs aanhangers is kwalijk iemand van eenige
beteekenis te vinden. Daar zijn vele echte republikeinen onder:
lieden, die zich nu eenmaal in het hoofd hebben gezet, dat het voor
de handhaving van de gelijkheid der negers noodig is de vrijheid
der blanken te vernietigen; maar deze lieden hebben geen stem in
de clubs en salons, waar de blanke mannen samenkomen en de blanke
vrouwen den toon aangeven. Zij vormen een afzonderlijke groep, die
door de fatsoenlijke maatschappij in den ban is gedaan.
Onder de drie-en-vijftig aanhangers van Kellogg bevinden zich
acht-en-twintig negers, bijna allen gewezen slaven, die vroeger op
de rijstvelden en de katoenplantages hebben gearbeid. Enkelen hunner
kunnen drukwerk lezen en hun naam krabbelen; de meesten kunnen noch
het een noch het ander; terwijl hoogstens vier of vijf in staat zijn
hunne gedachten in verstaanbaar engelsch uit te drukken. Bijna allen
zijn zoo arm en onwetend, zoo opgeblazen ijdel en zoo onzinnig dom,
dat Kellogg hen niet zonder opzicht op straat en in de herbergen
durft vertrouwen. Nieuw-Orleans, eene vroolijke en luidruchtige stad,
is vol herbergen, kroegen en speelhuizen, waar lieden als Pinchback
hun leerjaren doorbrengen. Deze kroegen en speelhuizen oefenen eene
wondere aantrekkingskracht uit op Mozes en Peter, negers, zoo pas van
de katoenvelden ontslagen, en zeer begeerig om in eene groote stad van
hunne nieuwe vrijheid te genieten. Spionnen brengen op het Kapitool
de onrustwekkende tijding, dat de negers-senatoren en afgevaardigden
in handen dreigen te vallen van slimme en weinig nauwgezette lieden;
Cousins, de negers-afgevaardigde voor St. Tammany is, naar men zegt,
reeds in de straat opgelich
|