n, voor men het
monster, dat losgebroken is, dat is den tijdgeest, verslagen heeft.
De gedichten _Sisyphos, Glaukos, Goliath, Mokkurkalv, Nehemias_ (1839),
_Tantalos, Protesilaos, Kalchas_ (1845), _Herakles, Ganymedes,
Philoktetes_ (1860), drukken stemmingen uit, die hun uitgangspunt in het
voorgaande hebben, het bewustzijn, een mannelijke daad te hebben
verricht, onmisbaar te zijn, toch alleen te staan. Het gevoel van
eenzaamheid neemt toe; daarmee gaat gepaard een zich afwenden van de
wereld, een toon van religieuse resignatie. Er is ook hier een
merkwaardige analogie met de ontwikkeling van Ibsen's gedachtengang,
nadat hij in _Et Dukkehjem_ en _Gengangerne_ met de publieke opinie
slaags was geweest. Eerst komt een uiting van lust om den strijd voort
te zetten in _En Folkefiende_, dan de ontmoedigde verklaring, dat de
man, die de waarheid zegt, slechts onheil stichten kan, in
_Vildanden_[11].
Een andere belangrijke groep gedichten van Welhaven, insgelijks
vertegenwoordigd in de bundels van 1839 tot en met 1860, zijn de
liefdegedichten. Deze hebben een achtergrond in de werkelijkheid.
Welhaven heeft een meisje liefgehad, waarmee hij niet kon trouwen, omdat
hij geen geld en weinig vooruitzichten had. Zij hebben elkander blijven
liefhebben, van tijd tot tijd op straat een enkelen blik, een enkel
woord wisselend. Toen hij in 1840 een bestaan kreeg als lector aan de
universiteit, was het te laat; veertien dagen na zijn benoeming stierf
zij. Onder den invloed van stemmingen, die met deze gebeurtenissen
samenhangen, zijn de liefdegedichten ontstaan. Zij zijn weemoedig,
heffen de geliefde op in de sfeer der herinnering, en de liefde in die
der gevoelens van eeuwigheid, en zoo smelt de stemming dezer gedichten
samen met die der mythologische gedichten. Ook hier bestaat een
merkwaardige overeenstemming met Ibsen, voor wien de liefde pas wijding
voor het leven ontvangt,
"naar lost fra laengsler og fra vild begaer
den flyer til mindets aandehjem befriet"[12].
(Kaerl. Komedie, Vaerker II, 261).
Vergelijk daarmee Welhaven's verzen:
"Hver en Fryd maa trylles om
til et Savn, som Sjaelen freder;
Mindet kun et Held bereder,
der er Livets Eiendom"[13].
(Digte 1845. Vaerker II, 234).
Voornaam is deze poezie. De dichter vertelt ons niet, hoe zijn geliefde
heet, en waar zij woont en hoeveel liever hij haar heeft, dan anderen
hunne geliefde hebben. En zijn smart toont hij ons niet met al haar
per
|