aan den eigen tijd aan, en men kwam tot een
veroordeeling van dezen. Dezen weg is Ibsen gegaan. _Dat_ hij hem ging,
ligt in zijn aanleg en in de natuurlijke ontwikkeling van het
geestesleven; de romantiek moest haar tegenstelling voortbrengen. De
wijze, waarop hij hem gegaan is, is in hoofdzaak door de gebeurtenissen
van 1864 bepaald.
Een gewichtige stap in de nieuwe richting heeft Ibsen echter reeds in
1862 gedaan; reeds _Kaerlighedens Komedie_ toont de beginnende reactie
tegen de romantiek, die in _Brand_ en _Peer Gynt_ wordt voortgezet.
'Reactie' is slechts tot op zekere hoogte het juiste woord. De kritiek
geldt niet de schildering van ideale personen, maar het goede geloof,
dat de werkelijkheid aan die schildering beantwoordt. Idealist, als
Ibsen is, houdt hij nog de geidealiseerde personen voor de normale,
maar hij plaatst hen in het milieu van zijn tijd en toont in het
conflict, dat hierdoor ontstaat, wat de tijd te kort schiet. Falk en
Svanhild, Brand zijn romantische figuren in hoogste potentie, maar
geplaatst in een nieuw daglicht,--dat van heden. Van des dichters
standpunt is het begrijpelijk, dat Brand op het verwijt, dat hij ziek
is, antwoordt: "Neen, gezond en frisch, als de pijnboom op de hoogte,
als de jeneverstruik op den heuvel; maar het is het zieke geslacht van
den tijd, dat behoefte heeft, om genezen te worden." Pas in _Peer Gynt_
laat Ibsen de ideale figuur los en stelt daarvoor den met volksromantiek
gevulden droomer in de plaats. Deze drie stukken vormen zoodoende een
overgang van het historisch-romantisch drama naar het met _De Unges
Forbund_ beginnende realistische drama. Van eene zijde vertegenwoordigen
zij het uiterste standpunt der romantiek, van de andere zijde, door den
achtergrond, dien de werkelijkheid vormt, het begin van het realisme.
In de ontwikkeling van Ibsen, als geheel beschouwd, vormen de drie
genoemde stukken een overgangslid. Maar door hun monumentale beteekenis
vormen zij een zelfstandige groep. Zij hebben ook gemeenschappelijke
kenteekenen in gedachteninhoud en in vorm. Hun gemeenschappelijke
gedachte ligt in de vraag: "wat wordt er van het ideaal in eene
maatschappij van halve menschen?" In het realistisch drama draait de
dichter later de vraag om en laat haar luiden: "wat wordt er van
menschen zonder ideaal?" Wat den vorm betreft, hebben de drie drama's
gemeen, dat zij in overeenstemming met de verheven stemming in verzen
geschreven zijn. Met den overgang naar het rea
|