Skule en keizer Juliaan. Maar Juliaan is de
meest tragische figuur. Want bij hem nog meer dan bij Skule wordt de
lezer tot de overtuiging gedreven, dat hij voorbestemd is geweest, om te
dwalen. Juliaan heeft een roeping. Van den beginne af komen stemmen tot
hem, die hem zeggen, dat hij 'het rijk' moet bevestigen. Maar welk rijk
dat is, weet hij niet. Hij zoekt het bij den God der Christenen, maar
het gaat hem als Kain; zijn offer wordt niet aangenomen. Hij zoekt dan
bevrediging in de scholen der wijsheid, maar hij ontvangt steenen voor
brood. In de mystiek echter hoopt hij licht te vinden. Daar leeft de
verwachting van een derde rijk, waarin de tegenstelling tusschen de
idealen der oude wereld en van het Christendom zal zijn opgeheven, en
waar een nieuwe Messias heerschen zal. De mysticus Maximus ziet in hem
dien verwachten Messias. De Christenen van hunne zijde vestigen hun hoop
op Juliaan en verlangen, dat hij hun Godsrijk ter overwinning zal
voeren. Juliaan wordt door twijfel heen en weer geslingerd. Maar in de
ure des gevaars, als zijn leven afhangt van een snel besluit, is hij
gedwongen den teerling te werpen. Om zijn leven te redden, moet hij zich
tot keizer laten uitroepen, moet hij het verbond breken met den
Galileer, die hem verbiedt, tegen zijn vorst op te staan. Er is hier een
tegenspraak in zijn leven. Om den eisch, dien de Galileer aan hem
persoonlijk stelt, te kunnen vervullen, moet hij leven, moet hij keizer
zijn; om te leven en keizer te zijn, moet hij tegen den Galileer
opstaan. Zoo bindt Juliaan dan te gelijk met den strijd tegen den
wettigen keizer ook dien tegen den Galileer aan. In naam herstelt hij
het heidendom; inderdaad wil hij het derde rijk stichten. Maar juist
deze strijd is het, waardoor hij het Christendom tot de overwinning
voert. Voor dien tijd heerschte het Christendom in het uitwendige; het
was een wereldsche macht, maar ook alleen een wereldsche. Het verkeerde
in een toestand van zedelijk verval zonder weerga. Nauwelijks echter
begint de vervolging, of het heft zich uit zijn toestand van vernedering
op tot een nieuwe zedelijke hoogte, en Juliaan wordt het instrument,
waardoor dit doel bereikt wordt. Hij verliest den strijd tegen den
Galileer, maar zijn roeping heeft hij vervuld; het rijk, d.w.z. het
Godsrijk van het Christendom heeft hij bevestigd. Hij is een vat tot
oneer geweest, door den pottenbakker daartoe bestemd. Daarom zegt de
mysticus Maximus in de slotscene tot Basileus van Cae
|