misschien in de oudheid is uitgestreden, een kamp tusschen
levende menschen, levende scharen, gedreven door een machtig fanatisme.
Jaren van studie heeft de dichter noodig gehad, om de oude maatschappij
zoo in zich op te nemen, dat hij haar levend reproduceeren kon.
Levend--en stervend. Want het is een oude maatschappij, die sterft, eene
nieuwe, die opkomt, beide gerepresenteerd door tallooze krachten, die op
elkander inwerken, en uit wier samenspel de grootsche tragedie van
Juliaan's ondergang voor den dag komt. Al die uiteenloopende krachten
heeft Ibsen weten bijeen te houden en te laten samenwerken tot de
schitterendste effecten die de dramatische litteratuur van de wereld
kent.
Bij het schrijven van _Kejser og Galilaeer_ had Ibsen meer historisch
materiaal, om op te bouwen, dan bij _Kongsemnerne_, en dit kan een der
oorzaken zijn, dat men nog sterker werkelijkheidsindrukken krijgt dan
bij het oudere drama. Ook was de dichter in den tusschentijd een ander
geworden. Zelf laat hij zich in een brief aan Daa van 23 Febr. 1873,
kort voor het verschijnen van _Kejser og Galilaeer_, aldus uit:
"Overigens is er in het karakter van Juliaan, gelijk in het meeste van
wat ik op rijper leeftijd geschreven heb, meer, dat in den geest
doorleefd is, dan ik lust heb, het publiek mee te deelen. Maar het is te
gelijk geheele, volkomen realistische poezie; ik heb de figuren voor
mijn oogen gezien in het licht van den tijd,--en wil hopen, dat de
lezers hetzelfde doen." In den zin, waarin de dichter hier het woord
opvat, is zijn gedicht zeker realistisch, maar dat geldt ook van de
stukken uit zijne romantische periode. In een lateren brief (aan
Brandes, 16 Oct. 1873), zegt hij, dat het stuk meer onder den invloed
der tijdsomstandigheden geraakt is, dan hij zelf heeft gedacht. Indien
het juist is, wat Henrik Jaeger (Norsk Lit. hist. II, 673) vermoedt--en
tot op zekere hoogte is het nauwelijks te ontkennen--dat in de
teleurstelling van Juliaan, die het 'derde rijk' wilde stichten maar
slechts er toe kwam, het tweede rijk te bevestigen, een reflex is van de
teleurstelling van den dichter, die in de jaren voor 1870 een nieuwen
tijd wachtte en nu zag, dat 1870 niet den tijd van de vrije, sterke
persoonlijkheid, maar dien van den geuniformeerden en gedisciplineerden
staatsburger had gegrondvest, dan is ook in deze wijze, om de oudheid
in het licht van den eigen tijd te zien, eene sterke overeenstemming met
de wijze, waarop de grondgedachte in _
|