ne moeten vandaag ook uit den kelder. Als gij weg
zijt, zal ik ze eens gaan bezoeken.
BIELENS. Ja, ik heb hier al te veel tijd versleten. Geef mij de hand
op het huwelijk onzer kinderen. Ik zal alles bezorgen. En om te doen,
gelijk het behoort, zal ik dezen morgen mijnen zoon zenden, om aan u
zelf uwe toestemming te vragen. Gij moogt hem niet beschamen, zullen?
FRUYTS.--Wees daar niet bang voor; ik zal hem anders niet antwoorden
dan _ja_. Gij kunt wel denken, als ik mijne wortelen eens gezien heb,
dat ik dan niet veel tijd zal hebben om met uwen zoon te kouten. Dus,
wees gerust. Tot namiddag.
Zoo haast M. Bielens vertrokken was, ging er eene blijde uitdrukking
over het gelaat van M. Fruyts. Als iemand, die met ongeduldige
haastigheid zich tot iets klaarmaakt, stapte hij heen en weder door
de kamer, nam uit deze kas een mes, uit dien bak eenen hamer, van de
schouwplaat een stel stempelletters, van den grond een draagbord,
daarbij een potlood en een geheel boek papier. Aldus, met zakken en
handen vol en een draagbord onder den arm, ging hij bij zijne vrouw
en vroeg den sleutel van den kelder. Maar zijne teedere echtgenoote
bezag hem met een paar oogen, die meer spotternij dan verwondering
deden gissen.
"Wat, sleutel!" riep zij. "Komen de Dahlia's nu reeds voor den dag?
Dan zal het weer een huis gaan worden gelijk eene hel. Gij zijt nu
nog al eenigen tijd bij uwe zinnen geweest; maar het gezaag en het
zottenspel gaan beginnen, eh? Dat staat daar als een uitverkochte
kramer. Ik zou beschaamd zijn!"
De gefolterde liefhebber stond van ongeduld te trappelen; hij sprak
met bevende stem:
"Den sleutel, zeg ik!"
"Nu, nu," antwoordde hierop de vrouw lachend, "bijt mij maar niet.
Daar is de sleutel."
M. Fruyts rukte den sleutel met bitsigheid uit de handen zijner
vrouw, doch gevoelde zijnen toorn geheel wegzinken, naarmate hij zelf
in zijnen kelder zonk en zijne teerbeminde Dahlia's naderde. Ha! zijn
oog mag met wellust dwalen langs de planken, waarop zijne wortelen
geschikt zijn. Zie, zij dragen elk een getalmerk, op een looden
plaatje gestempeld; maar dit is niet voor den liefhebber gedaan; hij
kent de wortelen beter dan zijne kinderen; hij weet hunne namen en
voornamen, hunne geboorteplaats, hunne hoedanigheden, hunnen
ouderdom.
Weldra komt een weldoende droom een bedrieglijk floers over zijne
verbeelding werpen: zijn verrukte geest toovert voor hem, in zijnen
halfduisteren kelder, de gansche verzameling, st
|