staan en
snauwt hem toe_.) Zijt gij van zin er uit te scheiden met die
belachelijke komedie, of ik zal u eens aan de deur zetten, hoort gij
het?
Deze bedreiging stilde den heer Fruyts een weinig, want hij vreesde
zijne vrouw uitermate. Met dezelfde kunstmatige stappen wandelde hij
sprakeloos door de kamer, terwijl de twee vrouwen en de jongeling het
oogenblik zijner verkoeling afwachtten. De ongelukkige liefhebber
sloeg zich van tijd tot tijd met de hand voor het hoofd, en scheen
aan de bitterste zielsfolteringen te zijn overgeleverd. Dan, hij kon
echter zijne woede en zijn lijden niet langer in zijnen boezem
besloten houden, en, den jongen Bielens dreigend beziende, viel hij
uit:
"En wat komt gij in mijn huis doen, pennelikker? Gij komt zeker
vermaak scheppen in het leed dat uw vader mij aangedaan heeft? Maar
ik zal uwen lekkeren vader wel vinden. Hij zal geenen enkelen Dahlia
in zijn hof houden, al moest ik dieven betalen om ze te gaan aan
stukken stampen."
DE JONGELING, _met spijtige kalmte_.--Ik weet niet, Mijnheer Fruyts,
dat mijn vader u ooit misdaan hebbe: gij waart gisteren nog goede
vrienden!
DE VADER, _bitsig_.--Vrienden? Ja, ik dank je voor zulke
verraderlijke vrienden, die een mensch alle soorten van verdriet
aandoen.
DE JONGELING.--Maar wat groot kwaad heeft mijn vader u gedaan,
Mijnheer Fruyts?
DE VADER.--Wat? wat? Heeft hij verleden jaar al mijne beste Dahlia's
niet doen sterven--uit nijd, uit afgunst? En heeft hij de medaille,
die hij won, niet van mij gestolen, zeg?
DE JONGELING, _verwonderd_.--Mijn vader heeft uwe Dahlia's doen
sterven? Dit wist ik niet.
DE VADER, _met klimmende woede_.--Ja: heeft hij mij niet gezegd, dat
ik mijne beste Dahlia's op paardenmest moest planten?--En is het
zijne schuld niet, dat de veenmollen ze hebben afgebeten?[56]
DE JONGELING.--Als gij het zoo hebben wilt, dan zal ik ja zeggen;
maar gij weet het, mijn vader is gevaren gelijk gij: de veenmollen
hebben zijne Dahlia's ook afgebeten.
DE VADER, _bulderend_.--Treken! Treken! Met welke Dahlia's heeft hij
dan de medaille gewonnen, zeg?--Valschheid en bedrog, ja! Maar dit
was al lang vergeten. Hetgeen mij heden is overgekomen, dat zal hij
mij duur betalen. En zeg hem maar:--van nu af aan geene vriendschap
meer; en gij, die den stille en den fijne zoo uithangt, kunt ook maar
uit mijn huis blijven.--Als mijne dochter u nog durft aanspreken,
steek ik ze voor haar leven lang in een klooster. (_De dochter
|