hebben voorgeschetst.
Er zijn drie soorten van liefhebbers, namelijk: rijke lieden, burgers
en arme menschen. Onder dezen is de welhebbende burgerklasse met de
meeste razernij op de Dahlia's verslingerd, en zal mij uitsluitend
een toets dienen in deze beschrijving.
Dan, weet het wel, een Dahlia's-liefhebber is, gedurende het grootste
gedeelte des jaars, een man, die zijn vaderland, zijn huisgezin,
zijne vrienden verloochent, en als een menschenhater zich van
iedereen verwijderd houdt. Des nachts vlucht de zoete slaap van zijne
bedstede, vervolgd als hij is door honderd Dahlia's, die hem in het
hoofd wentelen en hem wakker houden. Kon hij, als een andere Josue,
de schepping in hare beweging stuiten, zoo werd het gewis nimmer
nacht, dan in den Winter, als de Dahlia's verdwenen zijn. Hij verlaat
het bed, voordat de zon hem roept. Nat van den vallenden dauw en
rillend van de morgenkoude, staat hij als een steenen beeld voor eene
Dahlia-bloem geplant; hij telt hare bladeren, drukt hare kleuren en
tinten in zijnen geest, spreekt haar aan, gaat weg, komt terug en
begint opnieuw zijne bespiegeling. Roept men hem om te eten, zoo komt
hij, wanneer alles koud is, en slokt de spijzen binnen, zonder te
weten wat hij doet. Hij spreekt niet, beziet ternauwernood zijne
vrouw en kinderen, en springt even gauw als een gejaagde den hof in.
Dan krabt hij hier den grond rondom den wortel van eene Dahlia op,
steekt daar een stoksken om de bloem te steunen, hangt wat verder een
blad papier om er eene te overlommeren, en brengt zoo den dag door,
totdat hij, tegen de verdwijnende zon mompelende, zich verplicht
ziet in huis te gaan. Gij denkt dat hij nu ten minste met zijne
huisgenooten zal spreken? Ja wel, van Dahlia's, maar van anders niet;
en, daar zijne vrouw dit eeuwig gesprek van overlang moede is,
gedraagt zij zich, alsof haar man niet op de wereld ware. Hij
doorsnuffelt in tusschentijd voor de honderdste maal eene
Dahlia's-lijst of kataloog, dien hij reeds sedert eenige maanden van
buiten kent,--en gaat eindelijk zeer vroeg te bed; niet om te slapen,
maar om in vrijheid over zijne Dahlia's te kunnen mijmeren.
Des anderen daags al weder hetzelfde leven. Komt gij om met hem over
gewichtige zaken te spreken, hij luistert niet op uwe woorden en
brengt u bij zijne Dahlia's. Hier begint hij zijn gewoon liedeken:
"Eene schoone bloem, eh? Zie eens, hoe fijn van vorm! Zuiver van
tint, niet waar? Is er toch iets schooners op de wereld dan de
|