jn hoofd hing krachteloos op zijnen schouder;
zware zuchten ontsnapten zijner borst. Bij de Dahlia's-plek gekomen,
overstaarde hij nog eens dien grond en sprak tot het stuk wortel,
dat hij onder zijn gezicht bracht:
"_Striata Formosissima_! bloem der bloemen, ik ben u kwijt! Ik zie
mijne vijanden lachen en met spotternij in de handen klappen. Geene
medaille zal ik hebben; al mijne hoop is met u vergaan. O, hadden de
ratten geweten, dat iedere beet, dien zij u toebrachten, een beet in
mijn hart was! Hadde ik het kunnen voorzien, ik hadde mijnen kelder
opgevuld met kaas en vleesch om de verslindende dieren te verzadigen.
Maar te laat is dit beklaagd,--gij zijt voor mij verloren. O ramp!"
En met eene hoekige beweging wierp hij, als eene maledictie, het stuk
wortel over het wijde veld.
Den ganschen dag wandelde de heer Fruyts, zonder hoop en lijdend,
door de paden van zijnen hof; ja, zoover verdwaalde hij, dat hij dien
dag weigerde te eten, iets, wat hem nog nooit was geschied. Al de
gebeden zijner dochter, al de berispingen zijner vrouw hadden geene
macht genoeg om hem in huis en bij het vuur te doen komen.
Tegen het vallen van den avond zat M. Fruyts op eene houten bank te
midden van zijnen hof. De koude deed zijne ledematen beven en zijne
tanden klapperen. In deze gesteltenis begon hij eenig naberouw te
gevoelen over de barschheid, met welke hij zijne dochter en den
jongen Bielens behandeld had; doch de gedachte, dat men hem onder de
Dahlia's-liefhebbers zou uitlachen, kwam hem telkens opnieuw
bedroeven. Zijne woede ontvlamde met nieuwe kracht, toen hij, het
hoofd opheffende, den jongen Bielens met een paksken onder den arm
tot zich zag komen.
Hij bracht de hand snokkend vooruit als iemand, die wil zeggen:--de
deur uit, gauw!--maar de jongeling naderde stoutelijk en rijkte hem
een gevouwen briefje toe. Ongeduldig nam de heer Fruyts dit van hem
aan en ontvouwde de plooien met eenen spottenden grimlach.
Maar, hemel! wat straal van licht verlevendigt het gelaat van M.
Fruyts? Wat roode kleur verft zijne wangen? Waarom die blijde zucht,
die zijne borst ontvliegt? Gewis, dit briefje behelst eene vroolijke
tijding.--Hij leest:
"Ik ondergeteekende, Bloemenkweeker bij Antwerpen, verklaar dat ik
heden aan den heer Frans Bielens eenen wortel geleverd heb van de
echte _Striata Formosissima_."
Het handteeken was van den vermaardsten en geloofwaardigsten
bloemenkweeker.
"Gij bezit eenen wortel van de _Striata For
|