uit, "dan mag ik trouwen na Paschen, eh, moeder?"
"Wel, kind, gij moogt zoo haastig niet zijn," merkte de vrouw
glimlachend op. "Gij zult lang genoeg getrouwd blijven,--wees daar
niet bang voor. Ik zeg toch niet, dat gij ongelijk hebt. Frans is een
eerlijk burgerskind; hij past op en heeft al eenen goeden trek op
zijn kantoor.--Gij hebt u beiden altijd braaf gedragen. Ja, ja, na
Paschen."
Een oogslag van dankbaarheid was 's meisjes antwoord. Zij zette zich
stil en overdenkend bij het venster neder; hare moeder ging voort
eenig klein huiswerk te verrichten. Weinig tijds daarna verscheen
Frans Bielens, gekleed als een jong heerken, tamelijk fraai van
gestalte en aangezicht en van een wakker voorkomen. Ternauwernood kon
men in hem eene lichte ontsteltenis bemerken; ja, het was met eenen
lossen zwier, dat hij de beide vrouwen groette en tot de moeder
zeide:
"Moeder Fruyts, gij weet wel, waarom ik hier kom. Mijne ouders zijn
tevreden; gij wilt mij ook wel met den naam van zoon vereeren: het
hangt dus van M. Fruyts alleen af, ons blijde en gelukkig te maken.
Heb de goedheid hem voor mij een oogenblik gehoor te verzoeken; ik
zou hem gaarne alleen spreken."
"Maar hoe haastig zijt gij beiden vandaag!" riep de moeder
schertsend. "Ik zie wel, dat gij het ijzer niet koud wilt laten
worden. Gij hebt gelijk, het is dat gij elkander bemint. Wacht een
weinig, ik zal M. Fruyts uit den kelder gaan roepen."
Zij naderde de kelderdeur en riep:
"Jan, gij moest eens boven komen: er is iemand om u te spreken!"
Een gemor, dat wel op een _ja_ geleek, antwoordde op haren roep. Zij
verstond het zoo en kwam terug bij hare kinderen, zeggende:
"Hij zal terstond komen."
Zij wachtten alle drie tamelijk lang, en niet zonder angst, op de
verschijning van den heer Fruyts. Eindelijk hooren zij in den kelder
een groot gerucht: het schijnt, dat men een paar ledige flesschen
tegen den muur aan stukken slaat; de schabben worden krakend van den
muur gerukt, en van den eenen kant naar den anderen geworpen. Het is
er in den kelder als eene hel in het klein, uit welke de stem van M.
Fruyts zich als de klagende stem eener gedoemde ziel doet hooren; in
grievende galmen klinkt de naam van _Striata Formosissima_ herhaalde
malen de keldertrap op, en komt als eene verwensching in de ooren der
bevende gelieven klinken.
Vrouw Fruyts wordt rood van toorn en springt vooruit, om haren man
over zijn breken in het haar te vliegen; doch hij verschijnt, e
|