olifant,
waarvan het uiteinde zich in de takken der hooge boomen verloor.
Op dit oogenblik kwamen eenige groepen Hindoes naderbij. Er had een
algemeene beweging in de menigte plaats. Men verdrong zich om onzen
trein. In de eerste rangen dezer pelgrims, lichtte men de armen in
de hoogte, men strekte ze naar den olifant uit, men bukte zich, men
knielde neder, men kroop tot in het stof. Het was duidelijk aanbidding
tot haar hoogste punt gevoerd.
Wij zagen van onder de veranda dat schouwspel aan, kolonel Munro,
kapitein Hod en ik, niet zonder bezorgdheid waarop deze dweeperij zou
uitloopen. Mac Neil had zich bij ons vervoegd en zag in stilte toe. Wat
Banks aangaat, hij was met Storr in den toren, dien het enorme dier
droeg, gaan staan en van waar hij het naar goedvinden kon besturen.
Te vier uur bromde de stoomketel reeds. Dit helderklinkend gesnor
moest door de Hindoes gehouden worden voor het vertoornde gebrom van
een bovennatuurlijken olifant. Op dit oogenblik wees de manometer
een drukking aan van vijf atmosferen, en Storr liet den stoom door
de veiligheidskleppen ontsnappen, alsof hij door de huid van het
reusachtige dikhuidige dier uitzweette.
"We zijn gereed, Munro!" riep Banks.
"Vooruit, Banks," antwoordde de kolonel, "maar voorzichtig en laten
we niemand verpletteren!"
Het was toen bijna dag. De weg langs den oever van den Phalgou was
geheel bedekt met geloovigen, weinig geneigd, naar het scheen, om
plaats te maken. In die omstandigheid was het geen gemakkelijke zaak
voorwaarts te gaan en niemand te verpletteren.
Banks liet twee- of driemalen fluiten, hetgeen door de bedevaartgangers
met een uitzinnig gehuil beantwoord werd.
"Op zij! Op zij!" riep de ingenieur, den machinist bevelende den
regulateur een weinig te openen.
Het geloei van den stoom, die zich in de cilinders stortte, deed zich
hooren. De machine stelde zich langzaam in beweging. Een machtige
kolom van witten rook werd met kracht uit den snuit gestooten.
De menigte was in een oogenblik uiteengeweken. De regulateur werd
toen half geopend. Het gebriesch van den IJzeren Reus nam toe en onze
trein begon zich tusschen de dichte rangen der Hindoes te bewegen,
die geen plaats schenen te willen maken.
"Banks, pas op!" riep ik eensklaps uit.
Toen ik mij voorover buiten de veranda boog, had ik gezien dat er
zich een twaalftal van die dweepers op den weg geworpen hadden,
met den vasten wil zich onder de raderen van het zware gevaarte te
|