issen van den dag,
dat ik liever thuis bleef.
Evenwel werd het vuur, op bevel van Banks, in plaats van geheel te
worden uitgedoofd, slechts naar achteren van den vuurhaard geschoven,
zoodat de stoom een paar atmosfeeren drukking bleef behouden. De
ingenieur wilde zich voor elke mogelijkheid gereed houden.
Storr en Kalouth hielden zich in dien tusschentijd bezig met het
opdoen van brandstof en water. Een klein beekje, aan den linkerkant van
den weg, verschafte hun het noodige water, en de naburige boomen het
hout, dat zij benoodigd hadden om den tender te voorzien. Gedurende
dien tijd hield "monsieur" Parazard zich met zijne gewone bezigheden
onledig en onder het afnemen van de overblijfselen van den maaltijd,
bepeinsde hij het menu voor het diner van den volgenden dag.
Het was nog vrij licht en kolonel Munro, Banks, sergeant Mac Neil en
ik, gingen aan den oever van de beek ons middagslaapje houden. Deze
heldere waterstroom verfrischte den dampkring, die werkelijk, zelfs op
dit uur, verstikkend was. De zon was nog niet ondergegaan. Haar licht
verfde de massa dampen, die men door de groote openingen tusschen het
gebladerte zich allengs aan het zenith zag ophoopen, donker blauw. Het
waren zware, dikke wolken, die niet door wind schenen bewogen te
worden en hun beweegkracht in zichzelven schenen te bezitten.
We zaten of lagen tot omstreeks acht uren te praten. Van tijd tot tijd
stond Banks op om een ruimer gezicht van den horizont te nemen, door
te gaan tot aan den zoom van het bosch, dat de vlakte, op minder dan
een kwart mijl van het kamp, doorsneed. Toen hij terugkwam, schudde
hij niet zeer gerustgesteld het hoofd.
De laatste maal vergezelden wij hem. Reeds viel de duisternis onder
de vijgeboomen. Toen wij aan den zoom gekomen waren, zag ik, dat in
het westen tot daar, waar zich een rij onduidelijk omschreven heuvels
vertoonde die reeds met de wolken ineensmolten, zich een onmetelijke
vlakte uitstrekte.
Het voorkomen van de lucht was vreeselijk in haar kalmte. Geen
tochtje wind bewoog de hooge bladeren der boomen. Het was niet de
rust van de ingeslapen natuur, die de dichters zoo vaak bezongen
hebben, het was integendeel een zware en ziekelijke slaap. Het was
alsof de atmosfeer in een toestand van spanning verkeerde en ik kon
het luchtruim nergens beter bij vergelijken dan bij een stoomketel,
als de te sterk saamgeperste stoom op het punt staat los te barsten.
De ontploffing was nabij.
De stormachtige w
|