had ik, met
Banks sprekende, hardop den naam van kolonel Munro genoemd. De Bengali,
die onzen gondel had zien aanleggen, ontstelde onwillekeurig. Ik had
daar wel niet zoo bijzonder op gelet, maar toch herinnerde ik het
mij, toen ik zag, dat die soort van spion zich hardnekkig aan onze
schreden vasthechtte. Hij verliet ons slechts om eenige oogenblikken
later voor of achter ons op nieuw voor den dag te komen. Was het een
vriend of een vijand? Ik wist het niet, maar het was een man wien de
naam van kolonel Munro stellig niet onverschillig was.
Onze palankijn hield weldra stil onder aan den grooten trap van
honderd treden, die van de kaai naar de moskee van Aureng-Zeb voert.
Voorheen beklommen de vromen slechts geknield deze soort van Santa
Scala, in navolging van de geloovigen van Rome. Destijds was het de
tempel van Vishnoe, die zich op deze plek verhief en nu vervangen is
door de moskee van den veroveraar.
Ik zou gaarne Benares aanschouwd hebben van den top van een
der minarets dezer moskee, welker bouworde voor een meesterstuk
van architectuur gehouden werd. Deze minarets zijn honderd twee
en dertig voet hoog, zijn nauwlijks zoo dik als een eenvoudige
fabrieksschoorsteen en toch bevatten zij inwendig een wenteltrap;
maar het is niet meer veroorloofd dezen te beklimmen, hetgeen ook
niet geraden zou zijn, daar deze twee minarets aanmerkelijk van de
loodlijn afwijken en minder levenskracht schijnen te bezitten dan de
toren van Pisa.
Bij het verlaten van de moskee van Aureng-Zeb, vond ik den Bengali
terug, die ons aan de poort afwachtte. Ditmaal keek ik hem strak
aan en hij sloeg de oogen neder. Alvorens de aandacht van Banks
op dit voorval te vestigen, wilde ik zien of het individu in zijne
dubbelzinnige houding zou volharden, en zei daarom niets.
Bij honderden worden de pagoden en de moskeeen in de
bewonderenswaardige stad van Benares geteld. Dit is ook het geval
met de prachtige paleizen, waarvan het schoonste ontegenzeglijk aan
den koning van Nagpore behoort. Weinige rajahs verzuimen inderdaad
een te huis in de heilige stad te hebben, en komen er ten tijde der
groote godsdienstige feesten van Mela.
Het zou mij moeilijk geweest zijn, in den korten tijd waarover wij te
beschikken hadden, al die tempels te bezoeken. Ik bepaalde mij dus
tot een bezoek van den tempel van Bicheshwar, alwaar de lingam van
Civa zich verheft. Deze wanstaltige steen, die als een gedeelte van
het lichaam van den wreedsten der Goden
|