rassende duidelijkheid, het
gevoel eener volkomen werkelijkheid. De IJzeren Reus met den geheelen
toestel der moderne machinerie, onderweg naar een stad der elfde eeuw,
kwam mij dan ook veel vreemder voor dan toen hij met een rookpluim
versierd, het land van Vishnoe en Brahma bewandelde.
"'k Zeg u dank, vrouw natuur!" riep kapitein Hod uit. "Na zooveel
minarets en koepels, na zooveel moskeeen en pagoden, laat ge ons een
oude stad uit het leenroerig tijdvak bewonderen, met de Romaansche
of Gothische wonderen, die zich zoo prachtig aan onze oogen voordoen!"
"Wat is onze vriend Hod dezen morgen dichterlijk!" antwoordde
Banks. "Zou hij bij zijn ontbijt misschien een ballade geslikt hebben?"
"Lach maar, Banks, steek den gek maar met me!" hernam kapitein Hod,
"maar verzuim niet te kijken! Zie de voorwerpen op den voorgrond
grooter worden! Zie de struiken, boomen, de heuvels, bergen worden,
de....."
"De gewone katten tijgers worden, als er katten waren, niet waar, Hod?"
"Nu, dat zou nog zoo kwaad niet zijn, Banks! Maar, zie, daar storten
mijn kasteelen aan den Rijn in, daar zakt de stad ineen en we komen
tot de werkelijkheid terug, een eenvoudig landschap van het koninkrijk
Oude, dat zelfs de wilde dieren niet meer willen bewonen!"
Nauwelijks verscheen de zon boven den oostelijken horizont, of zij
veranderde oogenblikkelijk het spel der straalbreking. De burchten
zakten met de heuvels ineen, die zich in vlakten veranderden.
"Welnu, de luchtspiegeling is verdwenen," zei Banks, "en met haar
de dichterlijke geestdrift van kapitein Hod, maar weet je nu wel,
mijne vrienden, wat dit natuurverschijnsel voorspelt?"
"Wel, ingenieur?" riep de kapitein uit.
"Een spoedig ophanden zijnde weersverandering," antwoordde
Banks. "Overigens zijn we in de eerste dagen van Juni, waarin
wijzigingen van het klimaat voorkomen. De verandering van moesson
zal ons spoedig in het seizoen der periodieke regens brengen."
"Waarde Banks," zei ik, "me dunkt we behoeven niet bang voor den
regen te zijn, niet waar, al waren het aanhoudende plasregens, toch
schijnen ze mij verkieslijker, dan die warmte....."
"Nu, je zult je zin hebben, waarde vriend," antwoordde Banks. "'k
Geloof dat de regen niet ver meer af is en dat we weldra de eerste
wolken uit het zuidwesten zullen zien opdagen!"
Banks bedroog zich niet. Tegen den avond begonnen er dampen aan den
westelijken horizont op te komen, hetgeen beteekende dat de moesson,
zooals dat meest
|