van het kruis elkander snijden. Bij
latere kerken komen ook torens voor aan weerszijden van den ingang,
en die ingang was dikwijls uitgebouwd en daksgewijze afgedekt, of tot
een karakteristiek klokkentorentje opgetrokken. Was eene romaansche
kerk inwendig arm aan versieringen, des te meer werk werd er gewoonlijk
van den ingang gemaakt.
We hebben dus, in afwijking van het vroegere, een kerk in kruisvorm
en eene overspanning door gemetselde gewelven, waar in de vroegere
kerken de bedekking eenvoudig uit een gewoon schuin dak bestond,
iets dat trouwens bij de romaansche kerk als buitenste afdekking
bleef bestaan, 't Spreekt van zelf dat bij de uitsluitende toepassing
van halfronde bogen en gewelven, de kerken altijd wat lager bleven;
zoodra men in later tijd voor goed had bevonden, dat een gemetselde
boog ook spits kon toeloopen en dientengevolge ook spitsbooggewelven
gebouwd konden worden, werd de vorm der gebouwen ook slanker; en toen
er eenmaal slankere kerken ontstonden, maakten de vroegere den indruk
van plomp en gedrukt te zijn. De bouwmeesters in Auvergne hebben dat
niet kunnen overwinnen; langs den Rijn en in Engeland waren ze in
dat opzicht wat gelukkiger.
Er zijn nog meer bijzonderheden aan den toenmaligen bouwstijl
eigen. Bijv. de kolommen, die de zijbeuken van het schip scheiden,
zijn nooit allen gelijk, maar om den anderen werd eene doorloopende
zuil geplaatst. De versieringen aan de kapiteelen en den voet der
kolommen waren allen hoogst eenvoudig en steeds weinig uitspringend,
de groote muurpanden die ontstonden boven de halfronde bogen waren
vlak en later dikwijls beschilderd. Na de 12_de_ eeuw kwam de tijd
der spitsbogen; de bouworde bleef in hoofdzaak romaansch, maar de
nieuwe bogen kwamen steeds meer op den voorgrond en de wijze van
constructie der gebouwen moest dientengevolge gewijzigd worden;
gedurende een betrekkelijk lang tijdperk kreeg men een gemengden
stijl. De bouwmeesters zochten naar verbetering en brachten allerlei
versieringen aan, waaruit ten laatste de gothische stijl ontstond;
deze ontwikkelde zich uit het romaansch, zooals het romaansch zich uit
het romeinsch ontwikkeld had, maar nam weer van zijnen voorganger over.
In Auvergne waren weinig overblijfselen van romeinsche bonwkunst; in
het naburige Provence en elders juist veel; de Auvergnaten konden dus
minder van de romeinsche voorbeelden overnemen, en zoodoende kregen
hunne gebouwen een bijzonder karakter; en dit te meer omdat zij
|