vermaard om de planten-fossielen die men er vindt. Die
overblijfselen der plantenwereld zijn uit een vroeger tijdperk
der aardvorming; de meeste soorten zijn sinds dien terplaatse
uitgestorven. Men vindt er prachtige afdruksels van beuken, van
esschen en van wijngaardloof, en van verscheiden bamboes-rietsoorten;
men vindt er zelfs veel afdrukken van pas ontloken knoppen, die recht
geven tot de onderstelling dat de vernielende vulkanische uitbarsting
in de lente plaats had; men ziet nog staande verkoolde stammen, die
groeiend begraven werden; ook aardige brokken versteend hout komen
voor. De wandeling terug naar Cere is weer van zeldzame schoonheid;
de lijnen der bergen loopen van alle zijden op naar het hoogste punt,
den Plomb du Cantal, die den volgenden morgen beklommen zoude worden.
't Was weer regenachtig toen ik, voor dag en dauw, de wandeling begon;
't ging langs den straatweg naar Lioran, met verrukkelijke uitzichten
op het dal der Cere; een heerlijke wandeling die eindigt in den tunnel
van Lioran, een fraai bouwstuk van 1410 M. lengte, door den Puy van
Lioran heen; vlak bij den uitgang is het Hotel des Touristes, ook
van de Orleans-spoorwegmaatschappij en een zeer aanbevelenswaardig
verblijf.
Denzelfden dag beklom ik nog den Plomb de Cantal (1858 M.). Een
keurig bergpad zonder bezwarend klimmen; aanvankelijk door fraaie
dichte bosschen, met hier en daar open plaatsen, van waar men dan
goede uitzichten heeft op den Puy de Griou en den Puy Mary. Tal
van beekjes stroomen u te gemoet, en voortdurend hoort men onder
't loover het kabbelend geluid van de vele kleine watervallen. Op
de hooger gelegen punten, die een ruimer uitzicht geven, zijn banken
geplaatst. Men komt, al wandelend en al rustend, langs dat fraaie pad
onder die prachtige boomen, ongemerkt op een uitgestrekt weidevlak,
waar twee groote kaashutten staan. Van hier uit heeft men een bijzonder
goed uitzicht op een ruim en diep bekken, begrensd door hoogere toppen
en onregelmatig rond van omtrek; 't is een oude krater, waarover
later meer. Voorbij de kaashutten, de burons van den Rambarter, gaat
men verder door weiden een smal bergpad op, dat hooger en hooger
eindelijk op een bergrug uitloopt, dien men al geruimen tijd als
een steilen wand voor zich zag. Die rug is weder de rand van eene
niet zeer uitgestrekte bergvlakte, aan 't einde waarvan de Plomb
du Cantal zich verheft. 't Is een zonderlinge bergvorm, een plompe
heuvel van bazalt, met gras bedekt.
|