bouwen.
Ik zocht het hotel Faure Serre; bij de kerk gekomen op de "Grande
place," een zeer beperkt pleintje, moest ik het opgeven en den weg
vragen, want niets duidde aan, dat ik nog een hotel zoude vinden;
een inwoner was zoo vriendelijk met mij mede te gaan, en bracht
mij in een achterbuurtje voor een oud, vervallen gebouw, waar met
groote vergulde letters in den voorgevel stond Faure Serre. Die
gulden letters waren het eenige frissche dat ik in Salers zag, en
toch was het er prachtig. Het hotel was donker en somber; uit eene
herberg-gelagkamer werd ik trapop, trapaf gebracht in een groote ruime
gang met booggewelven, om te komen aan een vroeger stellig prachtige
wenteltrap; na eenige treden geklommen te zijn,stond ik in eens in
de open lucht op een terrasje, en daar kwam de deur der voor mij
bestemde kamer op uit, een ruim vertrek met mooi uitzicht op tal van
tuintjes en binnenplaatsjes in Salers. Na eenige rust genomen te hebben
verliet ik mijne kamer weer, naar ik meende langs denzelfden weg,
dien ik gekomen was, maar ik had op de wenteltrap een verkeerd bordes
genomen, kwam weer in een lange gang en voor eene zware houten deur,
die gelukkig niet op slot was. Buiten komende, stond ik in eene andere
stadsbuurt, en bespeurde dat de deur waardoor ik het hotel verliet, ook
al eene merkwaardigheid was, fraai getimmerd en geheel met eenvoudig
maar keurig snijwerk versierd. Op goed geluk door een steegje verder
gaande, kwam ik op een ruim grasveld; dit was de Promenade de Barrouge,
op den top van eene steile bazaltrots met een verrukkelijk uitzicht
in de omringende dalen. Het plein was met fraaie boomen beplant en
omringd door een muurtje en was aan drie zijden vrij. De jeugd van
Salers vermaakte zich daar met kegelen; van de ongevraagde verklaring
van hun spel kon ik bijna niets verstaan. Verder gaande stond ik
bijna bij elken stap voor een ander monument van bouwkunde. Al die
huizen zijn uit de 15de en 16de eeuw; Auvergne leefde toen, met bijna
geheel Frankrijk op, na het eindigen van den honderdjarigen oorlog
met Engeland en werd aan zichzelven teruggegeven. Die oorlog had
ook de macht van adel en geestelijkheid gebroken, en de ontwakende
volksgeest gaf ook hier de hand aan de hervorming; de steden en het
platteland namen hunne belangen in eigen beheer; het land leefde op en
bloeide, en de welvaart uitte zich spoedig in prachtige woonhuizen. De
hervormingsoorlogen maakten verweer noodzakelijk, en door zijne
natuurl
|