en.
Ons onderhoud deed den tijd met snelheid vervliegen; en nog waren wij
aan 't redeneeren, toen het ophouden van een rijtuig voor de huisdeur en
het klinken der schel ons verwittigden, dat onze dames uit de kerk
terugkwamen.
Wij gingen naar de zijkamer. Er stonden niet slechts eene, maar twee
koetsen voor de deur. Uit de eerste kwam mijn moeder met Susanna en
tante Letje: uit de tweede tante Van Bempden: en weldra traden de vier
dames de kamer in: tante Letje, in haar effen violetkleurig taffen
gewaad, met haar stijve neepmuts, zonder eenig cieraad, dan haar
prachtigen kerkbijbel met schildpadden band en gouden sloten: en tante
Van Bempden met hare fontanges, Brusselsche kanten, en honderden van
linten en kwikken:--twee volkomen kontrasten; maar beide, elk in haar
soort, voortreffelijke menschen.
Tante Letje, welke nu eene eerbare vrijster was van ongeveer
vijfenveertig jaren, ging bij de booze wereld door voor hetgeen men eene
fijne kwezel noemt. Men weet, het is geen ongewoon verschijnsel, dat in
groote familien, vooral in die, waar verscheidene zusters zijn, zich
eene daarvan reeds vroeg begint te onderscheiden, door het dragen van
een stemmig, onopgesmukt, gewaad, door het afzweren van alle wereldsche
vermaken, door den schier uitsluitenden omgang met predikanten,
zielverzorgers, en zoogenaamde vromen, door het spreken der tale Kanaans
(gelijk men het bezigen van veelvuldige Bijbelsche uitdrukkingen noemt),
door het getrouw ter kerke gaan en het houden of bijwonen van oefeningen
ter onderlinge stichting. In de kerk kan men haar spoedig herkennen aan
den deemoedigen gang, waarmede zij naar hare plaats: aan den eerbied,
welken de plaatsbewaarsters voor haar koesteren, zoodat zij alleen
nimmer gedwongen zijn, in te schikken: aan de groete des voorzangers:
aan het lange gebed, dat zij, zoodra zij gezeten zijn, van achter den
breed uitgeslagen waaier doen: eindelijk aan de wijze, waarop zij den
leeraar aanzien en den blik vol hemelvreugde (anderen zeggen: vol
hoogmoed) opwaarts slaan, zoo vaak in de predikatie gewag gemaakt wordt
van uitverkorenen, waaronder zij zich bij uitsluiting achten te
behooren. Gewoonlijk zijn het noch de mooisten, noch de geestigsten der
familie, welke tot deze caste behooren, en verslijten zij haar leven in
den vrijsterstaat, doch er is geen regel zonder uitzondering, en men zou
onbillijk handelen, door de aanleidende oorzaak van haar gedrag altijd
te willen toeschrijven aan hare vrees va
|