jn soonen van verre, ja van het eynde der
aerde."
De verdere wenschen die zij uitte werd ik verhinderd te verstaan; want
tante Van Bempden had zich voor mij geplaatst en drukte mij, met tranen
in de oogen aan haar hart:
"Goeden dag! beste Ferdinand!" riep zij: "wel, zijt gij eindelijk daar?
ja, ik durf niets te voegen bij de vrome gezegden van Zuster: anders
zoude ik zeggen met Racine ... hoe zegt Racine ook weer, Santje?"
Thesee est arrive, Thesee est en ces lieux,
declameerde Susanna.
"Tusschen twee haakjes," vervolgde Tante, "hebt gij de nieuwe uitgave
van Racine medegebracht, welke ik verzocht had dat gij bestellen
zoudt?... Hoe gelukkig was het, dat ik juist heden in de stad moest zijn
om een comparitie te houden met den Heer Van Baalen, die geloof ik, vrij
raar op zijn neus zal kijken wanneer hij u ziet: want hij verwacht zich
op een klein jongetje met een dik hoofd, een rooden neus en groote
ooren, die niets anders kan dan wat cijferen en wat pennen vermaken, en
gij zijt voorwaar omtrent zoo groot als hij:... gij moet nog niet bij
hem gaan, zoo gij er nog niet geweest zijt; want ik wil uw eerste
ontmoeting met hem volstrekt bijwonen en mij met zijn verbazing
vermaken."
"En nu gij hier zijt, Zuster!" zeide mijn vader, "zult gij ons wel het
genoegen doen van uw rijtuig weg te zenden en hier den avond te blijven
doorbrengen, om de terugkomst van Ferdinand met ons te vieren."
"Eigentlijk," antwoordde Tante, "was ik voornemens geweest, terstond
weer naar buiten te vertrekken, maar de omstandigheid dat Neef terug is,
verandert mijn plan. Ik zal dan heden-avond blijven: op de voorwaarde
alleen, dat nicht Santje nu haar woord houde en een week of drie bij mij
op Heizicht kome doorbrengen; ik heb haar een kleine verrassing bestemd,
die haar niet ongevallig zijn zal:--en Neef moet ook mede, al ware het
maar voor een paar dagen."
"Hoe!" zeide mijn moeder, mij bij de hand nemende als vreesde zij mij te
verliezen: "hij is pas terug en wilt gij hem ons weder ontnemen?"
"Wel zeker! Bovendien heb ik hem over zaken te spreken. Van Balen komt
Zondag bij mij eten.... Broeder heeft immers al verteld wat het plan
is:--maar ik laat hem zelf oordeelen of ik iets onbillijks vorder?"
"Volstrekt niet," zeide mijn vader: "en het zou de plicht van Ferdinand
wezen, een paar dagen bij u door te brengen, indien het niet veeleer een
genoegen voor hem ware."
"Natuurlijk!" merkte zijn Zuster aan: "het lieve jongetje z
|