Van Bempden in 't oor.
"Stil!" zeide deze met een bestraffenden blik: "laat Tante Letje u niet
hooren."
"Mijn tijd! zijn dat allemaal presenten?" riepen mijn zusters Letje en
Keetje, terwijl zij, haastig opstaande, een hoektafeltje bijschoven om
er mijn waren op uit te stallen: de twee jongsten, Karel en Truitje,
klapten in de handen en dansten van vreugde.
"Wel Ferdinand! Ik geloof, dat gij u arm gekocht hebt," zeide mijn
moeder, haar breiwerk neerleggende: "komt toch nergens aan, kinderen! uw
broeder zal het u immers wel wijzen."
"Ik hoop dat er voor mij ook wat bij is," zeide Suzanna, insgelijks
oprijzende en zich nevens mij vervoegende. Zelfs Tante Letje kon haar
nieuwsgierigheid niet bedwingen en ik vond mij weldra door de geheele
familie omringd.
Het was een plechtig oogenblik. Daar stonden zij allen om mij heen in
gespannen verwachting: en de stilte werd alleen afgebroken door
halfgesmoorde uitroepen, als: "wat zou ik toch krijgen? he! wat ben ik
nieuwsgierig!--Ik weet wel wat ik zou verlangen! Stil toch! hinder uw
broeder niet! Heden! wat een boel dingen!"--Wat mij betreft, ik liet mij
geen woord ontvallen, maar een der zes of zeven scharen, om niet te
gewagen van even zoovele knipmesjes, welke mij werden overgereikt,
aannemende, maakte ik mij gereed om over te gaan tot het lossnijden der
pakjes, toen ik mijn hand plotseling weder ophief.
"Wat is er? wat is er?" vroegen onderscheidene stemmen.
"Zullen wij niet wachten, tot vader weer terug is?" vroeg ik.
Daar keken zij elkander zwijgend en zuchtend aan.
"Wel foei!" zeide Suzanna: "dat is niet mooi, ons ongeduld eerst op de
proef te stellen en dan niet te voldoen."
"Ja! maar mij dunkt dat Ferdinand gelijk heeft," zeide mijn moeder: "'t
Zal vader zeker genoegen doen, de uitpakking bij te wonen, en daar
moeten wij hem niet van berooven. Zijt nu verstandig kinderen!"
vervolgde zij, ziende, dat deze en gene de lip liet hangen. "Uw vader
zal wel zoo aanstonds terugkomen."
"Daar is Papa! daar is Papa!" riepen opeens een paar stemmen: en
terstond liepen al de kinderen de kamer uit en kwamen terug, mijn vader,
die uit zijn studeervertrek juist terugkwam, bij zijn gebloemde
avondjapon voortsleurende.
"Ik geloof, dat ik ter goeder ure terugkom," zeide mijn vader, wien een
blik, op de tafel geworpen, nog meer dan het door elkander roepen der
kinderen, de toedracht der zaak deed begrijpen.
Nu ging de schaar haar gang: en het kleine Truitje was ui
|