oproer en verraad. 'k Verdaag u[1], als Gezant
Van God en zijnen stoel, nu daadlijk op te trekken
Met eenen gloed van vier en ijver deze vlekken
Te branden uit Gods naam, en 't zuiver Hemelsdom.
Vorst Lucifer braveert: hij roert trompet en trom.
MICHAEL:
Is Lucifer, helaas! in zijne trouw veranderd?
GABRIEL:
Des Hemels derde deel heeft reede zijnen standerd,
Die valsche morgenstar, gezworen; zijnen troon
Bewierookt als een God, en met een lastertoon
Van goddeloos muzijk hem eere toegezongen.
Zij komen herwaart aan in volle kracht gedrongen,
En dreigen schrikkelijk de poort van 't wapenhuis
Te rammen met geweld. Een woest, een wild gedruisch
Van onweer buldert vast, van boven en van onder.
Het weerlicht, stormt, en raast. De bliksem en de donder
In arbeid[2], schudden vast de pijlers van ons Hof.
Men hoort geen Serafijns, noch wedergalm van lof.
Een ieder zit in druk gedompeld over d'ooren.
Dan zwijgen plotseling, dan huilen al de koren
Der Engelen, van druk en medelijden, om
Den blinden afval van 't gezaligd Engelsdom.
En d'Engelsche natuur. 't Is meer dan tijd om heden
Te kwijten uwen plicht, en op uw heilige eeden,
(Die gij, als Veldheer, op het punt des bliksems zwoert
Bij God en Zijnen naam) te passen[3].
MICHAEL:
Wat vervoert
Gods Stedehouder, dus zich tegens God te kanten,
Als een verwaten hoofd van dolle vloekverwanten?
GABRIEL:
De Hemel weet hoe noode ik Gods gerechte zaak
Verdadige, op dees' wijs. Hoe bitter wil[4] de wraak
Hem treffen! want men weet geen middelen te vinden,
Om dit verdoold geslacht rampzaligen en blinden
Te leiden op de baan, de heirbaan van hun trouw.
Ik zag Gods blijschap zelf zich met een wolk van rouw
Beschaduwen; in 't end de wraak een vlam ontsteken
In d'oogen van het licht[5]; eer, om dien slag te breken,
Het last gaf tot dien tocht. Ik hoorde een wijl het pleit.
Hoe de opperste Genade en Gods Gerechtigheid[6]
Elkandre in wederwicht, met pit van reden, hielen.
Ik zag de Cherubijns, hoe ze op hun aanzicht vielen,
En riepen vast: "Gena, gena, o Heer, geen Recht!"
Men had dit zwaar geschil gezoend, en schier geslecht;
Zoo scheen de Godheid tot genade en zoen genegen:
Maar als de wierookstank[7] in top komt opgestegen,
De smook, die Lucifer omlaag wordt toegezwaaid,
Met wierookvat, bazuin, en lofgezangen, draait
De Hemel zijn gezicht van zulke afgoderijen,
Gevloekt van God, en Geest, en alle Hierarchijen.
Gena had uit
|