len zie men o.a.
de schilderij van Pieter Breughel, te Brussel, afgebeeld in _De Ploeg_,
IIe Jaarg. 120.
[63] _met Engelenroof te pralen_: "Te pralen met 't den Engelen (zie ook
[66]) "ontroofde". Een barbaarsch idee; zeker niet hemelsch.
[64] _troon_: hemel.
[65] _d'Aartsvijand leit er toe_. Ligt onder, is overwonnen. Zie ook [67].
[66] zie [63].
[67] zie [65].
[68] _die voor elkander gruwen_. Na hun gedaanteverwisseling.
[69] _In zijn verkoren beeld_. Immers: God schiep den mensch naar Zijn
Evenbeeld.
[70] _te bederven_: ten verderf te brengen.
[71] _Mengelklomp_, gelukkig Nederlandsen woord voor _chaos_.
[72] _U mijn zoons, gewijd tot Godheen_. De duivelen en de heidensche
afgoden worden in de Christelijke opvattingen vereenzelvigd. Maar ook
kan Vondel hier gedacht hebben aan de duivel-aanbidding, die tot op
onzen tijd voortleeft.
[73] _Mijn kroon_, d.w.z. de mij ontroofde kroon.
[74] _schiet_ (de gestalte van) _de slang aan_.
[75] _tak der kennis voor_: "tak van den boom der kennisse".
[76] _bang voor schennis_: bevreesd het verbod te schenden; zie [80]: uw
lippen schennen: bezoedelen.
[77] _Erfgebreken_: Erfzonden. Zie ook [81].
[78] _Regenboog_. Ietwat vreemd den bijbelvasten Vondel hier den
regenboog te zien aanduiden als een voorspelling van straf, in plaats
van als teeken van Gods verbond met den mensch. Genesis IX, 12-17.
[79] vlgg. Een levendige, aangrijpende schildering van angst en berouw.
[80] zie [76].
[81] zie [77].
[82] _belooft de Godheid trouw te wekken_. Trouw: "zekerlijk."
[83] Zie ook [90]. _De Sterke_ is de Verlosser (En [89]: 't beloofde
Zaad). Immers Jezus overwon het kwaad (_door erfhaat_, ingrondigen haat)
ondanks Satans pogen hem te bestrijden en verleiden [84].
[84] zie [83].
[85] _Uriel_. In _Adam in Ballingschap_ treedt dezelfde Engel op, om
Adam en Eva ter verantwoording te roepen, ze daarna uit Eden te
verjagen. Doch de dramatische toestand is in beide stukken in ieder
opzicht verschillend, en in de _Adam_ moest de hier geschilderde
volgorde en rol der personagien wel afwijken.
[86] _Ozias, Azarias_ en _Maceda_. Of Vondel deze Engelennamen zelf
verzonnen heeft, dan wel ze aan onbekend gebleven overleveringen
ontleende, is nog niet gebleken. V. was ontzaglijk belezen in de
theologische literatuur van zijn tijd (zie ook mijn studie over zijn
_Jeftha_) en het zou me niet verwonderen als men ook hier den oorsprong
van deze namen nog een
|