n gloenden hagel baart,
Een' storm en onweer, dat de Hemelen vervaart,
De hofpilaren schudt; de kreitsen en de starren,
Verbijsterd in hunne ronde en ommeloop[28], verwarren
Of zwijmen op de wacht, en weten niet waarheen
Te drijven, Oost of West, of boven of beneen.
Al weerlicht wat men ziet, al wat men hoort is donder.
Wat blijft er in zijn stand? Het bovenste raakt onder.
De heiren, na 't gedreun van 't eerste schutgevaart'[29],
Geraken handgemeen met knots en hellebaard,
En sabel, speer en dolk. Het gaat er op een kerven
En steken. Al wat kan, wat toeleit op bederven,
Op schenden, rept zich nu, bederft, en treft, en schendt.
De broederschap heeft uit, en niemand ziet noch kent
Zijn medeburger meer. Men ziet er parlen huiven,
Gekrolde vlechten hairs, en pluim en pennen stuiven,
En schitteren, in 't vier der bliksemen gezengd.
Men ziet turkoosblauw, goud en diamant gemengd,
En perlesnoer, en wat de hairlok kon versieren;
De vleugels, half geknot, gebroken pijlen zwieren
En zweven door de lucht. Een gruwzaam veldgeschrei
Verheft zich uit den stoet der groene liverei;
Daar lijdt het krijgsheir last, geperst uit nood te deinzen.
De dolle Lucifer hervat den strijd drie reizen,
En stut de flauwte van zijn regement zoo trotsch,
Gelijk het zeegedruisch al schuimende op een rots[30]
Gestuit wordt, reis op reis, en meer niet uit kan rechten.
RAFAEL:
Gewis, het heeft wat in, de Wanhoop af te vechten[31].
URIEL:
De dappre Michael laat blazen: Eer zij God!
De regementen, op die leus en zijn gebod
Gemoedigd, te gelijk aan 't steigeren en stijgen
Naar boven, om de loef[32] van 's vijands heir te krijgen[33];
Dat stijgt meteen omhoog, maar met een trager vaart,
En raakt in 't ende in lij; alsof men hemelwaart
Een valk zag, van omlaag, op zijne wakkre pennen
Zich geven in de lucht, eer hem de reigers kennen;
Die sidderen van schrik, in 't bosch, bij eenen beemd
Zoodra het hooge nest dien vijand daar verneemt.
De reiger schreeuwt en stijgt, en, bang voor 's vijands pooten,
Verwacht hem op den bek, om door de borst te stooten
Van onder, als hij ploft van boven op den buit.
RAFAEL:
O Lucifer! wat raad? Het ziet er schriklijk uit.
Gij zweeft hier op een vlakte, en zonder poort en wallen.
Een gruwelijke orkaan wil plotsling u bevallen,
En zinken[34] in een poel en afgrond, zonder grond.
URIEL:
Wat gaf 't een schoon verschiet, omlaag een hallef rond
Of halve maan; omhoog een driekant spits t'aanschouwen;
De reg
|