t. Wat raad? Daar hoor ik Gods trompet!
APOLLION. LUCIFER. RAFAEL.
APOLLION:
Heer Stedehouder, op! het is geen tijd te marren[44];
De Veldheer Michael, in aantocht met zijn starren
En regementen, daagt u uit in 't vlakke veld.
De tijd gebiedt, dat gij u in slagorden stelt.
Trek op, trek op met ons: wij zien den strijd gewonnen.
LUCIFER:
Gewonnen? dat 's te vroeg: de strijd is niet begonnen.
Men weeg' dien zwaren slag en oorlog niet te licht.
APOLLION:
Ik zag alree den schrik in Michaels gezicht,
En al zijn benden doodsch schier omzien naar de hielen.
Wij willen, twijfel niet, haar sloopen en vernielen.
Hier komen d'Oversten met onzen standerd aan.
LUCIFER:
Een ieder in 't gelid: een ieder kenn' zijn vaan;
Nu rustig de bazuin en krijgstrompet gesteken!
APOLLION:
Wij wachten op uw woord.
LUCIFER:
Zoo volgt ons op dit teeken.
RAFAEL:
Helaas! hij stond alreede in twijfel en beraad;
Nu voert hem Wanhoop aan. Helaas! in welk een staat
Van jammernissen stort d'Aartsengel al de zijnen!
Nu mag hij nimmermeer in vreugd omhoog verschijnen,
't En zij de Godheid dit meedoogende belett'[45].
Gij hemelreien, komt, en geeft u in 't gebed:
Misschien of nog dees' slag te schutten waar' met smeeken.
Het bidden kan een hart van diamantsteen breken.
REI VAN ENGELEN. RAFAEL.
REI VAN ENGELEN[46]:
O Vader, die geen wierookvat,
Noch goud, noch lofzang waarder schat
Dan Godgelatenheid en stilte
Van 't schepsel, dat uit needrigheid
Behagen schept aan uw beleid,
En in uw wil zichzelf versmilte;
Gij ziet, o aller telgen stam,
Hoe 't hoofd der Geesten zijnen kam
Durf kanten tegens uw behagen;
Hoe hij trompet en trommel roert,
En blind, van Staatzucht aangevoerd,
U tergt op zijnen oorlogswagen.
Ontferm u over 't lasterstuk,
En keer, och keer het ongeluk
Van duizend duizend lotgenooten,
Die, al te jammerlijk misleid,
Met zulk een wederspannigheid
Het harnas hebben aangeschoten.
RAFAEL:
Verschoon genadig, och! verschoon
Den Stedehouder, die de kroon
Der kronen op zijn hoofd wil zetten,
Om neffens u en boven al
Te triomfeeren. Och! wie zal
Hem zuiveren van zulke smetten?
REI VAN ENGELEN:
Gedoog niet, dat de schoonste ziel,
Waarop uw oog genadig viel,
Gedoog niet, dat d'Aartsengel s
|