e
verlangen koesterende, niet aan de verwezenlijking geloofden.
"De rajah van Guzarate," vertelde mij Banks, "is een onafhankelijk
vorst, die zich na den opstand der Sipayers, waarin hij een vrij
dubbelzinnige rol gespeeld heeft, nauwlijks onderworpen heeft. Hij
houdt niet van de Engelschen en zijn zoon zal voorzeker niets doen
om het ons aangenaam te maken."
"Welnu, we kunnen zeer goed buiten zijne nautchs!" antwoordde kapitein
Hod, met een minachtend schouderophalen.
En het geschiedde zooals Banks wel gedacht had en wij werden zelfs
niet tot het inwendige bezoek van den serai toegelaten. Misschien
verwachtte de prins Gourou Singh het officieele bezoek van den kolonel,
maar sir Edward Munro had dit personage niets te vragen, hij verwachtte
er niets van en bekreunde zich niets om hem.
Wij kwamen dus in ons kamp terug en bewezen het uitstekende diner, dat
"monsieur" Parazard ons opdischte, alle eer. Ik moet evenwel zeggen,
dat de verduurzaamde levensmiddelen er het voornaamste menu van
uitmaakten. Sedert verscheidene dagen hadden wij wegens het slechte
weer niet kunnen jagen, maar onze kok was een knap man en onder zijn
bekwaam toezicht kregen onze verduurzaamde vleezen en groenten hunne
natuurlijke frischheid en smaak terug.
Gedurende den geheelen avond en niettegenstaande de beweringen van
Banks, verwachtte ik, door een gevoel van nieuwsgierigheid gedreven,
een uitnoodiging, die niet kwam. Kapitein Hod lachte mij uit om mijn
smaak voor de balletten in de open lucht en verzekerde mij zelfs,
dat het in de Opera veel beter was. Ik wilde er niets van gelooven,
doch, wegens de weinige beminnelijkheid van den prins, was het mij
niet mogelijk dit uit te maken.
Den volgenden dag, den 18n Juni, werd alles in gereedheid gebracht
om met het krieken van den dag te vertrekken.
Te vijf uur begon Kalouth te stoken. Onze olifant, die uitgespannen
was, bevond zich een vijftig passen van den trein verwijderd en de
machinist hield zich bezig met den voorraad water te vernieuwen.
Onderwijl wandelden wij aan den oever der kleine rivier.
Veertig minuten later had de ketel de noodige drukking en Storr zou
juist zijn achterwaartsche beweging beginnen, toen een groep Hindoes
kwam aanwandelen.
Zij waren met hun vijven of zessen, rijk gekleed in witte toga's,
zijden onderkleederen en tulbanden met goud borduursel. Zij
werden vergezeld door een twaalftal wachters, met geweren en sabels
gewapend. Een dezer soldaten droeg een
|