k, ijselijk! Mie-Wanna, vrouw
lief, heb moed en blijf sterk. Het is om te bezwijken van deernis en
schrik."
Onder het uitspreken dezer woorden stapte hij naar de haag.
Daar lag met het aangezicht ter aarde een mensch, die uit het hoofd
scheen te bloeden. In zijnen gorgel ratelde de adem als van iemand,
die in doodstrijd verkeert.
"Hij leeft nog!" riep de baanwachter. "Daar, Mie-Wanna, houd de
lantaarn, dat ik den ongelukkige hulp toebrenge, indien het nog
mogelijk is."
Hij stak zijne hand onder het lichaam en keerde het zachtjes om met
het aangezicht naar boven. Maar dan ontvloog hem een scherpe schreeuw;
hij begon op zijne beenen te wankelen en zonk geknield neder, terwijl
hij uitriep:
"De notaris! Barmhartige God, het is de notaris!"
"Ach, onze weldoener! Arme mijnheer Vereecken, dit hadt gij toch niet
verdiend, gij goed mensch!" kreet Mie-Wanna.
Uit beider oogen ontsprong een tranenvloed.
"Ach, dat verpletterd lijk ginder is Josef, de koetsier van Mr.
Vereecken!"
"Ja, de arme jongen! Zet de lantaarn neder," zeide de man. "Vat het
lichaam bij de beenen; wij zullen den gekwetste in het wachthuisje op
ons bed dragen en zijne wonde wasschen en hem laven. Ik sterf schier
van schrik; maar de nood gebiedt; wij moeten sterk blijven. Bedwing
uwe tranen en stapt recht vooruit nevens het spoor, Mie-Wanna.
Struikel niet, het schokken zou hem zeer doen. Wat moet hij lijden,
och arme!"
Zij legden den notaris op hun bed, ontstaken eene lamp en begonnen
weenende en klagende de wonde te wasschen; maar, wat pogingen zij ook
inspanden, zij konden het bloed niet stelpen, dat hem in den hals
vloeide.
De baanwachter verschrikte nog heviger, toen hij dacht, dat zijn
weldoener, bij gebrek aan doelmatige hulp zou kunnen doodbloeden.
"Gauw, Mie-Wanna," riep hij, "naar het dorp, vrouw lief, om den
dokter, om den burgemeester, om bijstand! Loop naar de _Olifant_. Het
is nauwelijks tien uren,--daar zult gij misschien den dokter, den
burgemeester of andere heeren vinden. Maak lawijd, wek de lieden
onderwege. Verkondig het ongeluk dat zij ons ter hulp komen. Ik vlieg
over en weder naar den waggon, om grootmoeder en de kinderen gerust te
stellen."
De vrouw was reeds verre weg, toen hij deze laatste woorden riep en
zelf ter zijde door de duisternis sprong.
Hij vond de blinde met den jongen Sander in de armen, ontsteld en
bleek, den hemel haren doodelijken angst klagende.
"Moeder, blijf toch rustig en doe de kinde
|